In dit soort constructies kunnen welk én welke gebruikt worden. Het maakt dus niet uit of welk(e) betrekking heeft op een de-woord, zoals auto, of op een meervoud, zoals auto's. 'Welk van deze auto's is van jou? ' is dus ook goed naast 'Welke van deze auto's is van jou?
Het aanwijzend voornaamwoord dit verwijst naar enkelvoudige het-woorden (dit meisje); deze verwijst naar enkelvoudige de-woorden (deze jongen) en naar meervoudige woorden (deze meisjes en jongens).
De aanwijzende voornaamwoorden deze en die verwijzen naar enkelvoudige en meervoudige de-woorden (deze roman, die roman, deze kippen, die kippen) en naar meervoudige het-woorden (deze boeken, die boeken).
Het vragend voornaamwoord welk krijgt de vorm welke als het bij een de-woord of een meervoudig woord staat. Bij een enkelvoudig het-woord is welk de correcte vorm.
Gebruik 'welke' dus nooit als verwijswoord, maar vervang het door 'die' of 'dat'. Ik voer de eenden welke langs de kant liggen. Wij verkopen alleen lampen welke voldoen aan de door fabrikanten gestelde eisen.
1welk (vragend voornaamwoord) 1wat voor: welk boek wil je? 2welk (betrekkelijk voornaamwoord) (formeel)1(zelfstandig) het plan, volgens welk hetwelk; (bijvoeglijk) de Maas, welke rivier in Frankrijk onbevaarbaar is, stroomt …
Welk(e) wordt meestal niet-zelfstandig gebruikt. Het wordt dan gevolgd door een zelfstandig naamwoord. Het gebruik van welk als zelfstandig vragend voornaamwoord is niet voor iedereen aanvaardbaar. In de standaardtaal kunt u welk in dit soort zinnen dus het best vermijden, en in de plaats daarvan wat gebruiken.
Wat voor kan zowel bij een enkelvoudig als bij een meervoudig zelfstandig naamwoord gebruikt worden. Wat voor een kan alleen bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord staan. Wat voor huis / wat voor een huis zou je willen kopen?
Met een vragend voornaamwoord vraag je naar een persoon of een ding, zoals wie of wat. Je noemt het een voornaamwoord omdat je met de vraag verwijst naar iemand of iets. Een woord waarmee je een vraag maakt noem je ook wel een vraagwoord. Andere vraagwoorden zijn bijvoorbeeld waarom, wanneer, waar en hoe.
Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin. Zo is heel in 'Zij is heel aardig' een bijwoord. In 'Ik kom morgen niet' zitten twee bijwoorden: morgen en niet.
De tijdsaanduiding wordt dan vaak voorafgegaan door een aanwijzend voornaamwoord (bijvoorbeeld deze). Voorbeelden: begin deze winter, begin deze week, begin dat jaar, begin januari, eind deze maand, eind jaren zestig enzovoort.
Naar het-woorden (onzijdige woorden), zoals het team, verwijs je met het en zijn. Welk verwijswoord juist is, hangt af van het woordgeslacht van het woord waarnaar je verwijst. Er zijn drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.
Figuur kan in de meeste betekenissen zowel een de-woord als een het-woord zijn. In de betekenissen 'gestalte, lichaamsvorm' en 'indruk die iemand maakt' is er een sterke tendens om het figuur te gebruiken.
De woorden 'die' en 'dat' kunnen ook op een andere manier gebruikt worden, als aanwijzende voornaamwoorden. Meestal gebruik je 'die' en 'dat' als je iets aanwijst wat verder weg is (die hond daar, dat huis daar).
Volgens de Woordenlijst Nederlandse Taal, waarin de officiële spelling van het Nederlands is vastgelegd, is paper een mannelijk woord. U leest het goed: het is 'dé paper' (en 'deze', 'elke', en 'onze' paper). Dezelfde conclusie wordt getrokken in verscheidene andere bronnen. Dat is één-nul voor het 'de'-kamp!
Die verwijst naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige de-/het-woorden. Dat verwijst naar enkelvoudige het-woorden. Wat verwijst naar onbepaalde voornaamwoorden, overtreffende trappen, hele zinnen en een hoedanigheid. Welke verwijst naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige de-/het-woorden.
Alleen als je het onderwerp van de zin is én als het achter het werkwoord (de persoonsvorm) staat, komt er geen t achter de persoonsvorm. Vervang je dus altijd even in gedachten door jij. Als dat kan, is je het onderwerp en schrijf je geen t.
Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud). Kijk en luister deze video en je wordt een kei in het benoemen van het persoonlijk voornaamwoord!
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Wanneer het betrekkelijk voornaamwoord naar personen verwijst en in de bijzin de functie van meewerkend voorwerp heeft, kan zowel die als wie worden gebruikt. Het gebruik van wie in plaats van die in zinnen als deze is minder gebruikelijk en is goeddeels beperkt tot de schrijftaal.
Dat: aanwijzend voornaamwoord, betrekkelijk voornaamwoord of onderschikkend voegwoord (os. vgw).
Zowel welk soort als welke soort is correct. Bij een enkelvoudig het-woord is welk de correcte vorm; bij een de-woord is welke de correcte vorm. In de betekenis 'categorie, groep personen of zaken met gemeenschappelijke kenmerken' kan soort zowel een de-woord als een het-woord zijn.
Het betrekkelijk voornaamwoord welke is formeel. Het is aan te bevelen om het betrekkelijk voornaamwoord die te gebruiken bij enkelvoudige de-woorden en bij meervoudige woorden. De fiets die ik een jaar geleden kocht, is al stuk.
Ook het bijwoord van plaats zelf (waar) wordt in betrekkelijke zin gebruikt en leidt bijzinnen in: Dit is het kantoor waar hij werkt. Bij weglating van het antecedent (de man) wordt wie of wat gebruikt. 'Wie mij geslagen heeft, moet bestraft.