Er worden vaak vier tekstdoelen onderscheiden: amuseren, informeren, overtuigen en overhalen/activeren.
Tekstdoelen geven aan wat jij als schrijver wilt bereiken met jouw tekst. De 7 tekstdoelen zijn: informeren, instrueren, adviseren, overtuigen, activeren, emotioneren en inspireren. Een tekst heeft minimaal één tekstdoel.
We maken onderscheid tussen vijf verschillende tekstdoelen: informeren, opiniëren, overtuigen, activeren en amuseren.
Het doel van een tekst
Er zijn vier verschillende tekstdoelen: amuseren, informeren, overtuigen en activeren. Bedenk wat het belangrijkste is wat de schrijver met zijn of haar tekst wil bereiken. Als je dat weet, dan weet je wat het tekstdoel van de schrijver is.
Elke alinea van een tekst bevat een kernzin. Een kernzin is de belangrijkste zin in een alinea. Wanneer je alle kernzinnen van een tekst onder elkaar zou zetten, heb je al een vrij goede samenvatting te pakken. De kernzin is vrijwel altijd de eerste, tweede of laatste zin van een alinea.
De hoofdgedachte geeft antwoord op de vraag: 'Wat is het onderwerp en wat wordt er over het onderwerp gezegd? '. Vaak kan de hoofdgedachte in één zin worden weergeven. Vaak staat de hoofdgedachte in de inleiding óf in het slot van een tekst.
We onderscheiden de volgende tekstsoorten: Informerende / uiteenzettende teksten. Activerende teksten. Betogende teksten.
Een tekst heeft bepaalde kenmerken: een inhoud (thema), een vorm (taalgebruik en structuur) en een bedoeling (doel).
Een betoog is een overtuigende of activerende tekst. Het heeft niet als doel om de lezer een eigen mening te laten vormen, zoals bij een beschouwing, maar om de lezer de mening van de schrijver te laten overnemen.
Als je een tekst gaat schrijven, doe je dat vaak met een doel. Er worden vaak vier tekstdoelen onderscheiden: amuseren, informeren, overtuigen en overhalen/activeren.
1) Je kunt een tekst lezen met verschillende doelen. Antwoord krijgen op een korte vraag; de belangrijkste informatie weten; alles precies weten.
Een activerende tekst geeft informatie, zet je aan het denken en wil je overtuigen waardoor je uiteindelijk iets wilt gaan doen. Deze indeling maakt het handig om er even bij stil te staan hoe betrouwbaar informatie is. Iemand die jou wil overtuigen van zijn mening, kan wel eens 'gekleurde' feiten presenteren.
Opiniëren: Je wil de lezer aan het denken zetten, hem een eigen mening laten vormen, ook door te laten merken hoe jij er zelf over denkt. Overtuigen: Je wil dat de lezer jouw mening overneemt. Activeren: De lezer moet iets gaan doen.
Bij een bepaalde tekstdoel hoort een bepaalde tekstsoort. Een tekstsoort kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld nieuwsbericht, reclametekst of gedicht. Hoe de tekst eruitziet, noemen we de tekstvorm.
Persuasieve teksten (een advertentietekst, een verkoopbrief): als een schrijver voor deze tekstsoort kiest, wil hij je juist wel ergens van overtuigen. De schrijver neemt een duidelijk standpunt in en wil jou overhalen die mening te gaan delen.
Een goede tekst moet volgens taalbeheersers aan vier criteria voldoen: hij moet helder, aantrekkelijk, gepast en correct zijn.
In het Nederlands behoren functiewoorden tot de volgende woordklassen: lidwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden en voorzetsels. Ook telwoorden zijn functiewoorden. De woorden uit deze woordklassen zijn (in principe) opsombaar. Dit is een zin met vier functiewoorden.
Een goede goede tekst is een tekst die op een passende of verrassende manier zijn doel bereikt. Dat heeft te maken met de structuur van de tekst, de gebruikte toon, de woordkeus, goed lopende zinnen en de leesbaarheid. Een goede tekst spreekt je aan, raakt je, is nuttig of informatief.
Voorbeelden van informatieve teksten zijn nieuwsberichten, overheidssites en artikelen. Instructieve teksten vertellen de lezers hoe ze iets moeten doen of hoe iets werkt.
Artikelen waarin een persoonlijk verhaal centraal staat, zijn vaak gebaseerd op een interview (zie Journalistiek interviewen). Zo'n artikel wordt wel interviewartikel genoemd.
Beschouwend essay
De schrijver geeft voor- en tegenargumenten bij een standpunt of onderwerp en geeft ook zijn eigen mening. Het is echter niet het doel de lezer te overtuigen van dezelfde mening (zoals bij een betogend essay). Het is de bedoeling dat de lezer aan de hand van de informatie zijn eigen mening vormt.
1 Schrijf bij de informerende hoofdgedachte een inleiding van twee alinea's (samen minstens 100 woorden). Trek in de eerste alinea de aandacht van de lezer en introduceer in de tweede alinea het onderwerp.
Bijna alle zinnen bevatten een onderwerp. Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet. Het onderwerp hangt altijd samen met de persoonsvorm. In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp.
De hoofdgedachte is altijd één complete zin. Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed! Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!