Datgene wat er over het onderwerp wordt gezegd, is de hoofdgedachte. Je vindt de hoofdgedachte door eerst te bedenken wat het onderwerp van de tekst is en vast te stellen wat voor soort tekst het is. Als het een uiteenzetting is, moet je bedenken wat de belangrijkste informatie over dat onderwerp is.
Als je op zoek bent naar de hoofdgedachte van een tekst, zoek je naar de belangrijkste informatie die de schrijver over het onderwerp geeft. Als je dat in één of twee zinnen navertelt, heb je de hoofdgedachte te pakken!
Wat wordt er in deze tekst verteld over (het nut van) sportlessen op school? Het antwoord op deze vraag vat je in één zin samen. Een goede hoofdgedachte is bijvoorbeeld: 'Zowel op de basisschool als op de middelbare school zijn sportlessen erg nuttig'.
De hoofdgedachte geeft antwoord op de vraag: 'Wat is het onderwerp en wat wordt er over het onderwerp gezegd? '. Vaak kan de hoofdgedachte in één zin worden weergeven. Vaak staat de hoofdgedachte in de inleiding óf in het slot van een tekst.
- je vindt de hoofdgedachte van een tekst door de vraag te stellen: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
Een hoofdzaak is iets anders dan de hoofdgedachte. De hoofdgedachte is het antwoord op de vraag: Wat wordt er in deze tekst gezegd over het onderwerp? De hoofdgedachte is één zin.
Het onderwerp vertelt in één of enkele woorden waar de tekst over gaat. De hoofdgedachte vertelt kort waar de tekst over gaat, meestal in één of twee zinnen.
Het is belangrijk dat je weet wat het onderwerp is en hoe je die uit een tekst kunt halen. De hoofdgedachte is altijd één complete zin. Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Alle belangrijke informatie die over een onderwerp wordt gegeven, noem je hoofdzaken.
De kernzin van een alinea is de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat. Vaak is de eerste zin van de alinea de kernzin, maar ook de tweede zin of de laatste zin van de alinea kan kernzin zijn.
Oriënterend lezen
Je kijkt wat het onderwerp van de tekst is, je kijkt wie de schrijver is, je bekijkt de titel, de omslag en een eventuele inhoudsopgave en eventuele plaatjes.
Een leesstrategie is een procedure die een lezer kan inzetten om een deel van de tekst of de gehele tekst goed te begrijpen en te verwerken. Bekende leesstrategieën zijn het voorspellen van informatie, zelf vragen stellen tijdens het lezen en samenvatten of navertellen van een verhaal.
De kernzin van een alinea is de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat. Vaak is de eerste zin van de alinea de kernzin, maar ook de tweede zin of de laatste zin van de alinea kan kernzin zijn. Een enkele keer staat de kernzin in het midden van de alinea.
De hoofdgedachte van een beschouwing is een open vraag. De schrijver vraagt zich iets af en komt al schrijvend / denkend wel of niet tot een mening.
Formuleer in kernzinnen het antwoord op Wat?, Wie?, Waarom?, Wanneer?, Waar?, Hoe? Andere logische structuren werken ook, zoals 'probleem-oorzaak-oplossing' of 'advies-aanleiding-argumenten'. Check nog even of de kernzinnen logisch zijn geordend voor je lezer, en zorg voor eenvoudige, passende en correcte taal.
Wat zijn tekstsoorten? Onder een tekstsoort vallen alle teksten die samen gemeenschappelijke kenmerken hebben. Je kunt dan denken aan de vorm van de tekst, de inhoud van de tekst en de bedoeling van de tekst. De tekstsoort is dus het soort tekst waaronder je de tekst kan scharen.
Om de hoofdzaak van een tekst te vinden, kijk je op zogenaamde voorkeursplaatsen. Voorkeursplaatsen voor de hoofdzaak zijn bijvoorbeeld de titel, het begin of eind van een tekst. Aan het begin van de tekst vind je het onderwerp en soms de hoofdgedachte van de tekst.
o. (-en), voornaamste of een der voorname punten (hetzij als plaats of als deel, onderwerp, bepaling enz.).
De functies van de inleiding
In alledaagse teksten kun je vaak zien waar de inleiding stopt en waar de kern begint. Vaak is de inleiding namelijk schuingedrukt of is er een duidelijke scheiding.
Het laatste deel van een tekst wordt het slot genoemd. In het slot wordt meestal de belangrijkste informatie uit de tekst herhaald.
Het thema van een literair werk is datgene — een indruk, een gezichtspunt, een levensvisie — wat als grote lijn in het werk naar voren komt. Dat thema kan expliciet worden genoemd en uitgedragen, en dan valt het te vergelijken met een boodschap.
Het onderwerp is het zinsdeel dat de zelfstandigheid aanduidt waarover het gezegde iets uitdrukt, bijvoorbeeld wie of wat de handeling verricht. Het onderwerp van de zin bepaalt ook de persoon (eerste, tweede, derde) en het getal (enkelvoud of meervoud) van de persoonsvorm.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.