Als je weet hoeveel gram stof in een liter water oplost dan moet je het aantal gram delen door de molaire massa, daarmee krijg je de molaire oplosbaarheid.
De oplosbaarheid van een stof in een oplosmiddel wordt bepaald door het evenwicht tussen de intermoleculaire krachten van het oplosmiddel, de op te lossen stof en de verandering in entropie als gevolg van het oplossen.
De oplosbaarheid geeft aan hoe goed een stof kan oplossen in een ander stof. De stof waarin wordt opgelost heeft het oplosmiddel. Bij de oplosbaarheid kijk je naar de maximale hoeveelheid stof die je kunt oplossen in een oplosmiddel.
De oplosbaarheid van een stof in water is de massaconcentratie van de stof in een verzadigde oplossing in water bij een gegeven temperatuur. De oplosbaarheid in water wordt uitgedrukt als de massa van opgeloste stof per volume van de oplossing. De SI-eenheid is kg/m3 (g/l kan ook worden gebruikt).
Als we het aantal mol vermenigvuldigen met de molaire massa krijgen we de massa: 0,6 mol NaCl x 58.5 g/mol = 35,1 g. Om de concentratie te krijgen delen we het aantal gram door het aantal liter: 35,1 / 5 = 7,02 g/L.
Als het aantal mol van de opgeloste stof bekend is, kan de molariteit van een oplossing makkelijk berekend worden door te delen door het volume.
De molariteit wordt bijzonder veel gebruikt als concentratiemaat, met name van verdunde oplossingen bij kamertemperatuur. Dat is namelijk waar men in de analytische chemie meestal mee werkt. De IUPAC is zelfs zover gegaan het woord 'concentratie' gelijk te stellen aan 'molariteit'.
oplosbaar - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: op-los-baar 1. wat in water op te lossen is ♢ suiker is in water oplosbaar 2. wat opgehelderd of ontcijferd kan worden ♢ deze puzzel is echt wel oplo...
Het oplosbaarheidsproduct is een evenwichtsconstante die specifiek is voor een bepaald zout. Het is het product van de activiteiten van de aanwezige ionen in een verzadigde oplossing van het zout. Voor een zout MaXb dat in water dissocieert in a ionen Mb+ en b ionen Xa-, volgens: MaXb → aMb+ + bX.
Als je weet dat een stof hydrofiel is, weet je dus dat het kan oplossen in water. Daarnaast weet je ook meteen dat hydrofiele stoffen met elkaar kunnen oplossen. Polaire stoffen lossen namelijk goed op met polaire stoffen.
Stoffen die goed in water kunnen oplossen heten polaire stoffen of hydrofiele stoffen (hydro = water, fiel = houden van). Stoffen die slecht in water oplossen zijn apolair, hydrofoob of lipofiel (drie woorden voor hetzelfde begrip; foob = afkeer of angst hebben van, lipo = vetachtig).
3 slecht oplosbaar zijn zouten van: F-, SO32-, CO32-, S2-, PO43-, CN-, SiO32-, OH-.
Sacharose (tafelsuiker) heeft volgens de oplosbaarheidstabel bij 20°C een oplosbaarheid van 2000 g/l.
Een goed oplosbaar zout zal van een vaste vorm opsplitsen in losse ionen. Dat komt doordat de waterdeeltjes dus om de losse ionen heen gaan zitten. De afkorting aq (Latijns: aqua = water) betekent dat het zout is opgelost in water. Een zout kan dus ook slecht oplossen in water.
In het geval van keukenzout vermengd met water worden de Na- en Cl-atomen, oorspronkelijk gebonden in de vorm van kristallen, opgelost door de watermoleculen. Water is een oplosmiddel. De oorzaken zijn elektrostatisch van aard.
Zout lost goed op in waterhoudende vloeistoffen als azijn en citroensap, maar niet in olie.
Water als oplosmiddel voor zouten Als een zout oplost in water laten de ionen van het zout los en worden ze omringd door watermoleculen. In de oplossing bevinden zich gehydrateerde positieve en negatieve ionen.
Een oplossing is een homogeen mengsel van twee of meer moleculair verdeelde stoffen, waarbij een van de stoffen - het "oplosmiddel" - in veel grotere hoeveelheden aanwezig is dan de andere - de "opgeloste stoffen". Een stof is opgelost als de stof en het oplosmiddel een homogene eenheid zijn.
Bij een onverzadigde oplossing is de concentratie kleiner dan de evenwichtsconcentratie. Bij een oververzadigde oplossing is de concentratie groter dan de verzadigingsconcentratie, dit betekent dat de oplossing meer opgeloste stof bevat dan normaal bij kamertemperatuur aanwezig kan zijn.
In het algemeen zijn alle Natrium (Na+) en Kalium (K+) zouten goed oplosbaar in water, ook zouten met als NO3- zijn goed oplosbaar.
Als je het aantal mol van een stof weet en je wil weten hoeveel liter je hebt, heb je hier de molariteit voor nodig. De eenheid van molariteit is mol/L of M. Deze eenheid wordt gegeven in de opdracht. Je kunt van mol naar volume gaan door het aantal mol te delen door de molariteit.
De molair (M) is de verouderde naam voor de eenheid van molaire concentratie of (verouderd) molariteit en komt overeen met 1 mol per liter: 1 M = 1 mol/liter. De molair is geen SI-eenheid. De SI-eenheid van molaire concentratie is de millimolair (mM), die overeenkomt met 1 mol per kubieke meter: 1 mM = 1 mol/m³.
De molmassa van water (H2O) is 18.01528 g. De massa van 1 dm3 water is bij 3.98°C gelijk aan 1000 g, zodat de molariteit van zuiver water gelijk is aan 1000/18.01528 = 55.50844 mol/dm3.