Is het waar dat er nooit een komma voor en mag staan? Nee, dat is niet waar. Als een komma de duidelijkheid of leesbaarheid van een zin vergroot, kan hij worden toegevoegd, óók voor en.
Een oude schoolregel luidt dat je nooit een komma voor en mag zetten. Die regel is te verklaren: een komma wordt gebruikt wanneer je een pauze hoort, en bij het voegwoord en is meestal geen sprake van zo'n pauze. En brengt een 'geruisloze' verbinding tot stand tussen zinnen of delen van een zin.
Tik geen komma na een korte hoofdzin of na een 'gewoon' eerste zinsdeel. Zet wél een komma bij zinnen die beginnen met voegwoorden als maar, omdat, want, hoewel en als de zin begint met een bijzin.
Een komma staat voor een rustpunt in de zin. Je plaatst meestal een komma als je een pauze hoort in een zin als je deze hardop voorleest. In sommige gevallen moet je altijd een komma gebruiken, en in andere gevallen juist niet. Soms moet je eerst de context snappen om te weten of een komma aan de orde is.
Ook als er sprake is van twee hoofdzinnen die door de voegwoorden maar, want, of, noch (dus, echter) één zin vormen, dan alleen een komma zetten als die zin lang is.
Een bijzin in een bijzin hoort tussen twee komma's. Een beknopte bijzin hoort ook tussen twee komma's. Als de zin erg lang is komt tussen een beknopte bijzin en een hoofdzin een komma. Dit is ook het geval als het werkwoord uit de bijzin naast de persoonsvorm van de hoofdzin komt te staan.
Meestal verstandig om een komma te plaatsen voor: als, hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl. Zij vertelde het aan iedereen, hoewel de informatie vertrouwelijk was.
Het woord 'en' is een nevenschikkend voegwoord en koppelt meestal twee hoofdzinnen aan elkaar met een samengestelde zin als resultaat. Volgens Taaladvies is het echter ook toegestaan om en aan het begin van een zin na een punt te gebruiken.
Nevenschikkende voegwoorden staan tussen woorden, woordgroepen en deelzinnen die grammaticaal een gelijkwaardige functie hebben. Voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn en, of, ofwel, maar, want.
Voegwoorden zijn woorden die zinnen of (groepen) woorden 'aan elkaar voegen'. Voorbeelden van voegwoorden zijn omdat, en, als en maar.
Beide zijn goed, maar er is wel een zeker verschil in stijl. Het verschil zit 'm in de stijl: je kan is informeler en meer spreektaal. Bij het schrijven kun je beter kiezen voor je kunt. Tegenwoordig kom je in teksten steeds vaker de informele vorm je kan tegen.
In een juridische of wetenschappelijke context is het soms nodig om elke twijfel over de betekenis van of uit te sluiten. In zulke gevallen kunt u door het gebruik van en/of expliciet maken dat de betekenis 'en' wel degelijk van toepassing kan zijn. Een nevenschikking met en/of betekent 'of x, of y, of x en y'.
Een zin mag beginnen met en. Zinnen die beginnen met en zijn iets informeler. Voor zakelijke teksten zijn ze meestal wat minder geschikt.
Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, en voegwoorden geven ook aan wat het verband is tussen twee zinnen. Voorbeelden van voegwoorden zijn: 'maar', 'want', 'omdat', 'doordat', 'en', 'dus' en 'of'.
Een puntkomma houdt het midden tussen een punt en een komma. De zin ervoor en erna hangen nauw met elkaar samen en een punt zou een te sterke scheiding uitdrukken.
Voor het onderschikkend voegwoord omdat wordt vaak een komma gezet, maar de komma kan ook worden weggelaten. Kaneko gaat niet mee(,) omdat ze te veel rugpijn heeft. De vrouw zweeg over haar ziekte(,) omdat ze vreesde voor haar job.
Interpunctie is het gebruik van leestekens (punten, komma's enzovoort) in een tekst. De benaming interpunctie stamt uit de zestiende eeuw en is afgeleid uit het Latijn (inter = tussen; punctum = punt).
Er komt vaak ook een komma als er midden in de zin een voegwoord staat. Bijvoorbeeld bij omdat, doordat, zoals, terwijl, aangezien, want en maar. Ik kan niet naar het feest, omdat ik dan op vakantie ben. Zij kon niet slapen, doordat haar broertje snurkte.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk.
Het verschil met een 'voegwoord' is dat een voegwoord altijd alleen tussen de zinnen in kan staan (of soms ook vooraan de zin), het voegwoordelijke bijwoord kan op meerdere plekken staan. - Het was een comfortabele vlucht, totdat er turbulentie kwam.