Ook als er sprake is van twee hoofdzinnen die door de voegwoorden maar, want, of, noch (dus, echter) één zin vormen, dan alleen een komma zetten als die zin lang is.
Tik geen komma na een korte hoofdzin of na een 'gewoon' eerste zinsdeel. Zet wél een komma bij zinnen die beginnen met voegwoorden als maar, omdat, want, hoewel en als de zin begint met een bijzin.
Andere voegwoorden aan het begin van een zin
Hetzelfde geldt trouwens voor de woorden 'maar', 'of', 'dus' en 'want'. Ook met deze voegwoorden kun je een zin beginnen. Maar de voorkeur om dit wel of niet te doen, zal waarschijnlijk per tekstschrijver verschillen.
Dus kan als voegwoordelijk bijwoord en als nevenschikkend voegwoord worden gebruikt. Als dus als bijwoord vóór de persoonsvorm staat, komt het onderwerp door inversie na de persoonsvorm. Bij het voegwoord is er geen inversie.
Met komma's geef je aan waar de lezer een pauze moet 'lezen'. Plaats dus een komma als er bij het voorlezen (hardop of 'in je hoofd') een duidelijke pauze hoorbaar is. Komma's moeten een lezer helpen de pauzes te leggen waar de schrijver ze ook bedoelde te leggen.
– Na het voegwoord “dus” staat het gevolg van de zin die voor het voegwoord “dus” staat. – Het onderwerp (=wie) en de persoonsvorm (=het vervoegde werkwoord, wat doet “wie”) staan beide na elkaar, direct achter het voegwoord “dus”. Voorbeeld: Ik moet thuis nog veel dingen doen, dus ik ga nu snel naar huis.
Wat je dus doet als je “dus dat” zegt, is een verhaal samenvatten met een verwijswoordje dat terugverwijst naar je hele verhaal!
Is het waar dat er nooit een komma voor en mag staan? Nee, dat is niet waar. Als een komma de duidelijkheid of leesbaarheid van een zin vergroot, kan hij worden toegevoegd, óók voor en.
Volgens een ongeschreven regel mogen zinnen niet met een voegwoord beginnen. Voegwoorden verbinden gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. Deze zinnen dienen dan idealiter een samengestelde zin te vormen, met een komma er tussen.
Als de bijzin voorop staat, wordt vaak een komma geschreven. Voorbeelden: (11) Doordat het ijzelde, had de trein vertraging opgelopen. (12) Omdat hij een hekel had aan de tram, pakte hij vaak de fiets.
In formele en officiële boodschappen kunnen lezers het gebruik van ik als eerste woord als onbeleefd ervaren. Door te starten met ik kunt u immers de indruk wekken dat u zichzelf belangrijker vindt dan de lezer. U kunt dat gemakkelijk voorkomen door een ander zinsdeel op de eerste plaats te zetten.
Voor het onderschikkend voegwoord omdat wordt vaak een komma gezet, maar de komma kan ook worden weggelaten. Kaneko gaat niet mee(,) omdat ze te veel rugpijn heeft. De vrouw zweeg over haar ziekte(,) omdat ze vreesde voor haar job.
Het aantal komma's in een zin is zeker niet gelimiteerd tot één, het wordt alleen op den duur erg onoverzichtelijk om veel komma's te gebruiken, waardoor het beter is af en toe een punt in je verhaal te plaatsen.
Mag er een komma voor 'en'? Ja, als dat voor de leesbaarheid of de betekenis nodig is. Een oude schoolregel luidt: nooit een komma voor en. Maar ook in taal is het nooit nooit.
Vermijd spreektaal en informeel taalgebruik. Overbodige en nietszeggende woorden, zoals 'dus', 'ook', 'wel' moeten worden geschrapt. Informeel of gekleurd taalgebruik is volledig uit den boze in een academische tekst. Vermijd persoonlijk of verhalend taalgebruik.
bijgevolg (bw) : daarom, derhalve, dientengevolge, dienvolgens, dus, ergo, gevolglijk, zodoende. ergo (bw) : alzo, bijgevolg, derhalve, dus, gevolglijk.
Dari (دری, Darī), ook wel Dari-Perzisch of Oostelijk Perzisch genoemd (فارسی دری, Fārsīy e Darī), is de standaardvariëteit van het Perzisch in Afghanistan.
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes.
De onderschikkende voegwoorden kun je niet uit je hoofd leren, omdat er heel veel van zijn. wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Het voegwoord maar kan alleen vooraan in een (bij)zin staan. Er komt geen komma achter: We vroegen om aardbeienijs, maar kregen kersenijs. Ik wil best met de trein naar Italië, maar dat kost te veel.