Zonder de persoonsvorm is het namelijk niet mogelijk om een zin te ontleden. Met behulp van de persoonsvorm kan je kind het onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bepalingen vinden.
Soms worden in een tekst zinnen zonder persoonsvorm of onderwerp gebruikt. Net als gewone volzinnen schrijven we zulke zinnen met een beginhoofdletter en een punt (of een ander leesteken) op het eind.
In termen van redekundige ontleding bevat een zin normaal gesproken altijd een onderwerp en een gezegde (samen ook wel de zinskern genoemd) en vaak ook een lijdend voorwerp. De zin drukt dan door middel van het werkwoord bijv. een actie uit, die door het onderwerp wordt uitgevoerd.
De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt. Is het onderwerp een meervoud, bijvoorbeeld wij, dan is de persoonsvorm dat ook: wij lopen.
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen... Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen.
Bij het ontleden van zinnen krijgt je kind te maken met de persoonsvorm. Iedere zin bevat namelijk een persoonsvorm. Dit is altijd een werkwoord. De persoonsvorm helpt je kind om te bepalen in welke tijd een zin staat.
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes.
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen: - Johnny voetbalt fanatiek en hij scoort vaak meerdere goals tijdens de wedstrijd. Let dus altijd goed op welke werkwoorden allemaal reageren op een van de drie proefen!
Wat is het onderwerp (o)? Het onderwerp (o) van een zin hangt samen met de persoonsvorm. Een zin geeft weer wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp overkomt of doet. In een zin (zonder bijzinnen) zit altijd maar één onderwerp.
Volgens een ongeschreven regel mogen zinnen niet met een voegwoord beginnen. Voegwoorden verbinden gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. Deze zinnen dienen dan idealiter een samengestelde zin te vormen, met een komma er tussen.
De plaats van niet in de zin is afhankelijk van het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. In de meeste zinnen staat niet vlak voor het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. -Bij een zinsdeel dat met een prepositie begint, staat niet vóór deze prepositie.
' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen. Wanneer gaat Frits op vakantie?
Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin) een onderwerp en een gezegde. 'Ik slaap' bestaat uit een onderwerp (ik) en een gezegde (slaap). De zin 'Anna leest een boek' heeft een onderwerp (Anna), een gezegde (leest) en een lijdend voorwerp (een boek).
Het onderwerp hangt altijd samen met de persoonsvorm. In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp. Hij is immers degene die de appel eet. Het onderwerp van een zin is vaak een persoon, maar het kan ook een ding zijn.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden. Je kind kan bij redekundig ontleden te maken krijgen met de volgende zinsdelen: persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepalingen en bijvoeglijke bepalingen.
Een zin met meer dan 1 persoonsvorm noemen we een samengestelde zin, Een samengestelde zin kan bestaan uit: hoofdzinnen of uit (een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen).
De persoonsvorm (PV) is de vorm van het werkwoord waar ik, jij, hij, enzovoorts bij hoort. De persoonsvorm heet persoonsvorm omdat er vaak een persoon bij hoort, maar er kan ook een dier of ding bij horen. In een samengestelde zin kunnen meerdere persoonsvormen voorkomen.
In het Standaardnederlands is alleen hij wil juist. Hij wilt geldt echt als een fout, ook al komt het vaak voor. Het is bijvoorbeeld ook zij wil, men wil, Eva wil, iedereen wil en de klant wil. De derde persoon enkelvoud is bij willen dus anders dan bij bijna alle andere werkwoorden, bijvoorbeeld wensen en hopen.
Een samengestelde zin kan bestaan uit een hoofdzin / meerdere hoofdzinnen en/of een bijzin / meerdere bijzinnen.
Een bijzin in een bijzin hoort tussen twee komma's. Een beknopte bijzin hoort ook tussen twee komma's. Als de zin erg lang is komt tussen een beknopte bijzin en een hoofdzin een komma. Dit is ook het geval als het werkwoord uit de bijzin naast de persoonsvorm van de hoofdzin komt te staan.
Is of zijn is de persoonsvorm van de zin De doelgroep is/zijn jongeren. De persoonsvorm congrueert met het onderwerp. Om te bepalen of de persoonsvorm enkelvoudig of meervoudig is, moet bepaald worden wat het onderwerp van de zin is: jongeren of de doelgroep.
De persoonsvorm van het werkwoord zijn komt in deze zin in persoon en getal overeen met het antecedent de enige, dus: Ik ben de enige die ontslagen is.
In de tegenwoordige tijd krijgen de tweede en derde persoon enkelvoud de uitgang -t, het meervoud krijgt de uitgang -(e)n. Als de stam eindigt op -t, vervalt de uitgang -t voor de tweede en derde persoon. Als de stam eindigt op -d, krijg je wel een uitgang -dt. Als jij achter het werkwoord staat, komt er geen -t.