Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern (haar nieuwe kleren) of een persoonlijk voornaamwoord (mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen).
Zoek eerst het gezegde en het onderwerp. Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van. Als er een antwoord op je vraag is dan is dat het lijdend voorwerp.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct. Die dubbele analyse is bijvoorbeeld mogelijk bij werkwoorden die een oordeel of waardering uitdrukken (zoals vinden, appreciëren, achten).
In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp. Als het wederkerend voornaamwoord (zich) niet noodzakelijk hoort bij een werkwoord, is het een lijdend voorwerp. Hij schaamt zich zich = deel van het werkwoordelijk gezegde ( je kunt een ander niet schamen.)
Het lijdend voorwerp herkennen
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Het lijdend voorwerp komt alleen voor bij werkwoorden die iets doen. Het lijdend voorwerp is altijd de "iets" of "iemand" die gedaan wordt.
Met ij. Bedoel je het werkwoord waarmee je aangeeft dat iemand iets doorstaat of ondervindt (bijvoorbeeld pijn, een ziekte of honger)? Dan is het met een ij.
Het lijdend voorwerp of direct object is het zinsdeel waarop de werking van het werkwoord (het werkwoordelijk gezegde) rechtstreeks betrekking heeft; in sommige gevallen is het lijdend voorwerp het onmiddellijke resultaat van de door het werkwoordelijk gezegde omschreven handeling.
Persoonlijk voornaamwoord
accusatief en datief van ik, eerste persoon enkelvoud. Hij ontsloeg mij. Hij gaf mij een baan.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk.
Je hebt gezocht op het woord: mij. mij (persoonlijk voornaamwoord) 1als lijdend of meewerkend voorwerp, 1e persoon enkelvoud; = me: wil je het mij niet vertellen?
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
Het lijdend voorwerp (of: direct object) is het zinsdeel dat de zelfstandigheid aanduidt waarop de handeling of werking die door het gezegde wordt uitgedrukt, direct gericht is. Het lijdend voorwerp ondergaat deze handeling of werking of wordt erdoor voortgebracht: (1) Hij bouwt het huis.
Een lijdende vorm bevat het hulpwerkwoord worden of zijn en een voltooid deelwoord. Verder kan er nog een door-bepaling in de zin staan, die aangeeft wie de handelende persoon of instantie is. De rekensom wordt uitgelegd door de leraar. Hanno werd nog net op tijd gered door de reddingsbrigade.
Het kan iets over een richting zeggen (leiden naar), een gevolg aanwijzen (leiden tot) of een toestand waarin iemand wordt gebracht (leid ons niet in verzoeking). En het kan ook 'doorbrengen' betekenen, en dat is de betekenis die we zoeken. Je leidt een leven, ook als dat toevallig zwaar is.
er is daar blijkbaar geen gebrek; — dat kan niet lijden, dat kan niet zijn, (ook) de uitgaaf kan ik niet dragen; — de zaak lijdt geen uitstel; het lijdt geen twijfel; die kosten werden in uitgaaf geleden; 3. verdragen, houden van iem.
Accusatief - lijdend voorwerp
De vierde naamval of de accusatief gebruik je voor het lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp vind je door de volgende vraag te stellen: Wie/wat + gezegde + onderwerp? We passen dit toe op onze vierde zin: Tina besucht den Pinguin oft im Zoo.
Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval.
Nee, dat is niet mogelijk. Het lijdend voorwerp staat namelijk altijd in een andere naamval dan het onderwerp.
meewerkend voorwerp (mv): aan/ voor wie + wwg + ow + (lv)? Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven. Let op: in deze zin kun je eenvoudig het voorzetsel 'aan' weglaten: 'Hij heeft Sanne een cadeau gegeven. ' Als dat kan, weet je dus al dat je te maken hebt met een meewerkend voorwerp.
Het DEEL dat we er aan koppelen bestaat uit NAAMWOORDEN. We noemen dit stuk van de zin het NAAMWOORDELIJK DEEL (NWD) of PREDIKAATSNOMEN (PN).
Het gezegde bestaat uit de werkwoorden in een zin. Als er maar één werkwoord in de zin staat, dan is het gezegde de persoonsvorm. Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is het gezegde de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden. Als je een zin gaat ontleden, begin je daarom altijd met de persoonsvorm.