In een hoofdzin staat de persoonsvorm helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel. In een bijzin staat de persoonsvorm niet vooraan, maar juist achteraan (helemaal achteraan of als een van de laatste woorden).
Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin? Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is. Een bijzin kan dus nooit op zichzelf staan (vandaar de naam bijzin).
Een bijzin (ook wel afhankelijke of ondergeschikte zin) is een zin die een zinsdeel kan zijn in een zin of een onderdeel van een zinsdeel. Een algemeen kenmerk van bijzinnen is dat ze een woordvolgorde hebben waarbij de persoonsvorm achteraan staat.
Voegwoorden. Behalve het ontbreken van een onderwerp en persoonsvorm, is er nog een groot verschil tussen de beknopte bijzin en 'gewone' bijzinnen: het voegwoord waar je de bijzin mee begint. Gewone bijzinnen beginnen bijvoorbeeld met omdat, zodat, doordat, terwijl, enz.
Bijzinnen zijn zinsdelen van de overkoepelende hoofdzin en kunnen de functie hebben van: onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, en een deel van het naamwoordelijk gezegde.
Nevenschikking= zinnen uit de samengestelde zin zijn gelijk aan elkaar. - Ze kunnen beide voorkomen als losse zin.
In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp altijd naast elkaar. In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp meestal niet naast elkaar. We laten je deze verschillen weer zien met een voorbeeld. Terwijl ze huiswerk maakte, draaide Lieke haar favoriete liedje.
Hoofd- en bijzinnen in samengestelde zinnen
Wanneer een zin minimaal twee persoonsvormen bevat, is er sprake van een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan uit twee hoofdzinnen bestaan, maar ook uit een hoofdzin en één of meerdere bijzinnen.
Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp, persoonsvorm en gezegde. Als je er een gewone bijzin van maakt, moet het onderwerp van deze bijzin hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dit niet het geval is, krijg je een foutieve beknopte bijzin.
Er bestaan enkelvoudige en samengestelde zinnen. Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin, en heeft maar één persoonsvorm, bijvoorbeeld: 'Lisa kijkt naar het journaal. ' Een samengestelde zin bestaat uit meerdere hoofdzinnen of heeft een of meer bijzinnen. Elke deelzin heeft een eigen persoonsvorm.
Samengestelde zinnen hebben meer dan één vervoegd werkwoord en zijn samengesteld uit meer dan één zin: Ik ga slapen, want ik ben moe. Ik weet zeker dat het morgen mooi weer wordt.
De twee (of meer) zinnen worden samengevoegd door een nevenschikkend voegwoord. Voorbeeld: //Ik ga al het mogelijk doen//, maar //ik kan je niets beloven//. De twee hoofdzinnen ontleed je als twee enkelvoudige zinnen en het (nevenschikkende) voegwoord hoef je niet te ontleden.
De hoofdzin (of: zelfstandige zin) is een zin die niet als zinsdeel of zinsdeelstuk fungeert in een grotere zin. Een kenmerk van hoofdzinnen is dat de persoonsvorm doorgaans op de tweede, soms op de eerste zinsplaats staat.
kettingzinnen zijn hoofdzinnen met meer dan één bijzin. Iedere bijzin is een nieuwe schakel aan de ketting. Een zin is overzichtelijk als hij maar één bijzin heeft of zelfs helemaal geen; naamwoordstijl is een werkwoord dat wordt omgevormd tot een zelfstandig naamwoord.
Als wordt in bijzinnen onder andere gebruikt als onderschikkend voegwoord van tijd. Het betekent dan 'op het moment dat' en kan worden vervangen door het formelere voegwoord wanneer. Als wordt ook gebruikt als onderschikkend voegwoord van voorwaarde.
Bijvoorbeeld wordt meestal niet gebruikt als eerste woord van een zin. Soms komt bijvoorbeeld toch voor aan het begin van een zin, net voor het woord of de woorden waarop het betrekking heeft. Vaak gaat het om onvolledige zinnen.
In een zin zit altijd maar één onderwerp. Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen. Onze taal kent ook scheidbaar samengestelde werkwoorden. De persoonsvorm kan in dit geval gescheiden in de zin voorkomen.
Zinsdelen zijn woorden of woordgroepjes binnen de zin die bij elkaar horen. Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden. Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar.
Als eerste zoek je de persoonsvorm. De persoonsvorm is het eerste zinsdeel. Vervolgens kijk je naar de woorden die voor de persoonsvorm staan, dat is ook een zinsdeel. Als laatste kijk je welke woorden je samen voor de persoonsvorm kan zetten, samen zijn zij ook een zinsdeel.
Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, en voegwoorden geven ook aan wat het verband is tussen twee zinnen. Voorbeelden van voegwoorden zijn: 'maar', 'want', 'omdat', 'doordat', 'en', 'dus' en 'of'.
De plaats van niet in de zin is afhankelijk van het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. In de meeste zinnen staat niet vlak voor het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. -Bij een zinsdeel dat met een prepositie begint, staat niet vóór deze prepositie. Ik woon niet in Amsterdam.
Niet wordt gebruikt om het gezegde van een zin of een hele zin te ontkennen. Geen wordt gebruikt om een onbepaald zelfstandig naamwoord te ontkennen. In een aantal gevallen is zowel geen als niet mogelijk, omdat de ontkenning zowel op het zelfstandig naamwoord als op het gezegde of de hele zin kan slaan.
Het voegwoord maar kan alleen vooraan in een (bij)zin staan. Er komt geen komma achter: We vroegen om aardbeienijs, maar kregen kersenijs. Ik wil best met de trein naar Italië, maar dat kost te veel.