Wiens en wier betekenen 'van wie'. Wiens wordt gebruikt om te verwijzen naar een mannelijke persoon enkelvoud, wier om te verwijzen naar een vrouwelijke persoon enkelvoud en naar een meervoud. De man wiens fiets werd gestolen. De vrouw wier fiets werd gestolen.
Wiens wordt gebruikt als het antecedent een mannelijk persoon enkelvoud is: de man wiens vader, de onderwijzer wiens lessen, de koning wiens dochter enzovoort. Wiens en wier worden vooral gebruikt in formele geschreven taal.
Vragend voornaamwoord
De belangrijkste Nederlandse vragende voornaamwoorden zijn: welk(e) (niet-menselijk of bijvoeglijk). wie, wiens en wier (menselijk).
Wiens en wier worden gebruikt om de bezitter van iets aan te geven. In het Nederlands maken we verschil tussen mannelijke en vrouwelijke bezitters. Voor mannelijke bezitters gebruiken we wiens, voor vrouwelijke bezitters of voor meerdere bezitters (meervoud) gebruiken we wier.
Zowel wie is als wie zijn is correct. Als het vragend voornaamwoord wie onderwerp is, staat de persoonsvorm doorgaans in het enkelvoud, ook als het om meer dan één persoon of dier gaat. Als vaststaat dat het om meer personen gaat, is de meervoudsvorm ook mogelijk.
Wiens wordt gebruikt om te verwijzen naar een mannelijke persoon enkelvoud, wier om te verwijzen naar een vrouwelijke persoon enkelvoud en naar een meervoud. De man wiens fiets werd gestolen. De vrouw wier fiets werd gestolen. De kinderen wier fiets werd gestolen.
Het woord wie als betrekkelijk voornaamwoord gebruik je alleen maar als het de functie van meewerkend voorwerp heeft. Je kunt er dan ook voor kiezen om die of een voorzetsel + wie te schrijven.
Wiens wordt gebruikt om terug te verwijzen naar een mannelijke persoon enkelvoud, wier om terug te verwijzen naar een vrouwelijke persoon enkelvoud en naar een meervoud. De man wiens fiets werd gestolen. De vrouw wier fiets werd gestolen. De kinderen wier fiets werd gestolen.
Je kunt controleren of je jou of jouw moet gebruiken met een ezelsbruggetje. Als je het door “zijn” kunt vervangen, is het jouw (bezittelijk voornaamwoord). Als je het door “hem” kunt vervangen, is het jou (persoonlijk voornaamwoord).
Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin. Zo is heel in 'Zij is heel aardig' een bijwoord. In 'Ik kom morgen niet' zitten twee bijwoorden: morgen en niet.
als synoniem van een ander trefwoord: van wie (vnw) : wiens, wier.
Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een). Ze staan heel vaak aan het begin van een vraagzin.
Wat zijn alle koppelwerkwoorden? In de Nederlandse taal komen in totaal negen koppelwerkwoorden voor: 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijken', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'.
1) Bedachtzaam 2) Behoorlijk 3) Beleefd 4) Beschaafd 5) Bezadigd 6) Doordacht 7) Exact 8) Fatsoenlijk 9) Foutloos 10) Gepast 11) Gerechtvaardigd 12) Goed 13) In de puntje...
Wel niet is een correcte combinatie. Hoewel wel en niet elkaar lijken uit te sluiten, komen ze heel vaak samen voor. Met wel drukken we niet alleen een bevestiging uit zoals in dat is wel waar, het tegengestelde van dat is niet waar.
Om naar personen te verwijzen, is zowel van wie als waarvan correct. Het is aan te bevelen om in formele schrijftaal, bijvoorbeeld in zakelijke teksten, van wie te gebruiken als u naar personen verwijst. Veel taalgebruikers beschouwen die vorm als de meest verzorgde.
“Jou moeder kan niet koken”
'Jou' is namelijk een persoonlijk voornaamwoord. Het verwijst naar iets, een persoon in dit geval. Zo kun je dus zeggen: “Ik vind jou een lekker ding”. Maar wil je iets zeggen over een bezit, gebruik je 'jouw'.
Jouw – mét een W – schrijven we alleen zo als het woord zelf meteen ook het bezit aangeeft. Andere bezittelijke voornaamwoorden zijn: mijn, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie en hun. Ook bij het woord jou – zonder de W – kan er sprake zijn van bezit: De hond van jou is daar een goed voorbeeld van.
Het is uw verjaardag (met een w), dus het is ook jouw verjaardag (met een w). Maar: ik heb goed naar u geluisterd (zonder w), dus ook: ik heb goed naar jou geluisterd.
Als een woord het lidwoord het krijgt, is het onzijdig en dus niet vrouwelijk of mannelijk.
bijv. naamw. [taalkunde] horend bij een zelfstandig naamwoorden bij welke in het Nederlands het lidwoord `het` voor geplaatst kan worden. [biologie] zonder geslacht.
Hij is de onderwerpsvorm van de derde persoon enkelvoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Hem is de voorwerpsvorm. Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.
Een zin mag wel met een voegwoord beginnen, het is dus geen taalfout, maar het geniet niet de voorkeur. De stijl wordt dan informeel. Het past niet bij zakelijke of wetenschappelijke teksten. Deze dienen namelijk een professioneel karakter te hebben met een hoogwaardige schrijfstijl.