We onderscheiden twee soorten argumenten: de feitelijke en de waarderende. Feitelijke argumenten zijn uitspraken waarvan de schrijver/spreker weet of denkt dat ze waar zijn. Ze zijn controleerbaar. Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want als ik slaag moet ik naar een andere school (feitelijk argument).
Soms herken je argumenten aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt. Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.
Standpunt: een taaluiting waarin een spreker of schrijver zijn mening over iets weergeeft. Argument: een taaluiting waarmee een spreker of schrijver zijn standpunt verdedigt tegen kritiek.
Een ervaring kan gebruikt worden als een feit. We spreken dan van een empirisch argument. Iemand kan aan het woord gelaten worden die veel van het onderwerp afweet. Er wordt dus een beroep op gezag gedaan.
Standpunt met geheel van bijbehorende argumenten dat het standpunt ondersteunt (argumenten) of ontkracht (tegenargumenten). Een tegenargument is een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een standpunt ontkracht. Een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een argument ontkracht.
Een mening of standpunt kun je herkennen aan signaalwoorden zoals ik vind, ik denk, volgens mij, naar mijn mening. Om je mening of standpunt te onderbouwen, gebruik je een argument om de ander te overtuigen. Een argument is de reden waarmee je aangeeft waarom je dat vindt.
Argumenten zijn redenen waarom iemand iets wel of niet vindt. Ze kunnen worden gebruikt om standpunten te verdedigen of aan te vallen. Met behulp van argumenten nemen mensen beslissingen of ze iets wel of niet willen doen, of iets wel of niet vinden.
In een filosofisch gesprek is de mening op zichzelf niet zo interessant, wat belangrijk is zijn de argumenten. Kloppen deze ook echt, spreken deze niet tegen, zijn ze logisch, zijn ze gebaseerd op waarheden of op vooronderstellingen, etc.
Realistische argumenten (Is het verhaal geloofwaardig?) Intentionele argumenten (Wat is de boodschap?) Stilistische argumenten (Is de stijl en formulering bijzonder/goed?)
Goede argumenten voldoen aan twee eisen: Een goed argument is juist. Dat wil zeggen: het is waar wat je zegt. Een goed argument is daarnaast geldig: het gaat over het onderwerp van het meningsverschil en niet over iets anders.
(1) Argumenten op basis van feiten, (2) argumenten op basis van onderzoek of wetenschap, (3) argumenten op basis van wat je belangrijk vindt, (4) argumenten op basis van wat je verwacht, (5) argumenten op basis van geloof, (6) argumenten op basis van gezag en (7) argumenten op basis van nut.
En gebruik geen feiten die je niet kunt bewijzen. Voorbeelden van slechte argumenten zijn: - vooroordelen/generalisaties. Dit zijn meningen over iemand of een groep mensen die niet op feiten zijn gebaseerd. Bijvoorbeeld: 'Alle brugklassers zijn klein' of 'Iedereen vindt dat een stom vak'.
Reden, verklaring, argument
Signaalwoorden: omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden.
In het slot van je betoog noem je nogmaals kort je argumenten voor je standpunt. Je voegt in het slot nooit nieuwe informatie toe! Nadat je jouw argumenten hebt samengevat, herhaal je jouw standpunt. Je standpunt volgt vanzelfsprekend logisch uit je argumenten: [herhalen argumenten], daarom vind ik dat [standpunt].
een aangevoerd feit in een discussie om een zienswijze te ondersteunen. een reden om iets te doen.
Nadat je de stelling expliciet genoemd hebt, vertel je aan de lezer wat jouw standpunt is. Je vertelt dus of je voor of tegen de stelling bent. Tot slot besteed je in de inleiding aandacht aan wat jij gaat doen in dit betoog. Je noemt de argumenten die je gaat gebruiken om jouw standpunt te onderbouwen.
Een drogreden wordt ook wel een schijnreden, sofisme of fout in de argumentatie genoemd. Overhaaste generalisatie: Mijn oma rookte een pakje sigaretten per dag en ze is 102 geworden, dus roken is niet ongezond! Cirkelredenering: Ik vind Dorian erg aardig, omdat ik haar graag mag.