De zinsdelen zijn: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, oorzakelijk voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, voorzetselvoorwerp en bepaling van gesteldheid. Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor.
Woord of groep van bij elkaar horende woorden waardoor je uiting geeft aan wat je denkt of voelt.
Een zinsdeel bestaat soms uit 1 woord, maar kan ook uit meerdere woorden bestaan. Bij taalkundig ontleden is dat anders. Daarbij krijgt elk woord van de zin apart een naam.
Een gemiddelde van 15 tot 20 woorden per zin is vaak prima. Als de opbouw van de zinnen duidelijk is en de woorden begrijpelijk zijn, zijn ook zinnen tot 25 woorden voor veel mensen nog goed te begrijpen.
Bijna alle zinnen bevatten een onderwerp. Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet. Het onderwerp hangt altijd samen met de persoonsvorm. In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp.
Omdat iedere zin minimaal één werkwoord bevat, is dit één van de eerste woordsoorten waar je kind mee in aanraking komt tijdens de taallessen. Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet. In een zin staat soms maar één werkwoord, maar een zin kan ook meerdere werkwoorden bevatten.
Soms worden in een tekst zinnen zonder persoonsvorm of onderwerp gebruikt. Net als gewone volzinnen schrijven we zulke zinnen met een beginhoofdletter en een punt (of een ander leesteken) op het eind.
Waarom eigenlijk? Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin. Is het voor je eigen taal al handig om te weten hoe een zin in elkaar steekt, als je een andere taal moet leren, is dat helemaal handig.
In een alinea staat altijd een kernzin. Dit is de eerste, laatste of tweede zin (na een inleidende zin).
Ja, een zin mag beginnen met en. Het is een hardnekkig misverstand dat dat niet zou kunnen. Grammaticaal is er geen enkel bezwaar tegen; het is vooral een kwestie van smaak en tekstverzorging.
(zou + graag/willen + infinitief)
Ik zou graag een huis in Rotterdam willen kopen. Ik zou graag een huis in Rotterdam kopen. Ik zou een huis in Rotterdam willen kopen.
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin ) een onderwerp en een gezegde. 'Ik slaap' bestaat uit een onderwerp ( ik ) en een gezegde ( slaap ). De zin 'Anna leest een boek' heeft een onderwerp ( Anna ), een gezegde ( leest ) en een lijdend voorwerp ( een boek ).
Het onderwerp (o) van een zin hangt samen met de persoonsvorm. Een zin geeft weer wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp overkomt of doet. In een zin (zonder bijzinnen) zit altijd maar één onderwerp. Het is belangrijk dat je weet dat het onderwerp uit meerdere woorden kan bestaan!
De meeste genres hebben gemiddeld vijftien woorden per zin, maar binnen teksten bestaat veel variatie tussen korte en lange zinnen. Zinslengte is dus niet zo'n goede maatstaf als taaladviseurs dachten.
U heeft een gemiddelde leessnelheid. De geschreven toespraak bevat 650 woorden. Uw toespraak zal dan 650/130 = 5 minuten duren.
Volgens een ongeschreven regel mogen zinnen niet met een voegwoord beginnen. Voegwoorden verbinden gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. Deze zinnen dienen dan idealiter een samengestelde zin te vormen, met een komma er tussen.
Woordvolgorde. Zoals gezegd, is echter een bijwoord. Dat betekent dat het op verschillende plekken in de zin kan staan: na de persoonsvorm, na het eerste zinsdeel of aan het begin van de zin. De raad van bestuur is echter van mening dat de medewerkers op de juiste wijze zijn geïnformeerd.
hoe … en hoe … des te … komt altijd een bijvoeglijk naamwoord, een bijwoord of een telwoord in de vergrotende trap: hoe vaker, hoe beter; hoe meer bezoekers, hoe goedkoper de kaartjes; hoe vaker u deze oefeningen doet, des te sneller bent u weer beter; hoe sneller je rijdt, hoe hoger de boete zal zijn.