Is het de of het woord
In de Nederlandse taal gebruiken wij het woord.
Is het de of het voorbeeld
In de Nederlandse taal gebruiken wij het voorbeeld.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het voorwerp.
Is het de of het trap
In de Nederlandse taal gebruiken wij de trap.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de stroom.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de broek.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de Spiegel.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de motor.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het shirt.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de avondeten.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het park.
Het of de broodrooster
In de Nederlandse taal gebruiken wij beide lidwoorden voor broodrooster.
Is het de of het jaar
In de Nederlandse taal gebruiken wij het jaar.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de brief.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de party.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het Bad.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de video.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het monster.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de manifest.
Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”. Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord.
Verwijs je naar een de-woord of een meervoud, dan is deze of die juist. Verwijs je naar een het-woord of naar iets onbepaalds, dan is dit of dat juist.
Het is 'de deken', want deken is mannelijk. Als je het aanwijst is het 'die deken'.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het hemd.