Zo kan de schrijver in de derde persoon enkelvoud eenvoudig een cameraperspectief hanteren, bijvoorbeeld: 'Hij keek zonder gelaatsuitdrukking naar de jurk. Daarna glimlachte hij. ' We hebben als lezer geen idee – misschien wel een vermoeden – wat er in het hoofd van de hij omgaat.
Bij het schrijven van een verhaal moet je kiezen vanuit welke persoon je jouw verhaal schrijft. Dit kan vanuit de eerste persoon (ik-vorm), de tweede persoon (jij-vorm), de derde persoon (hij/zij), meervoud (wij/zij) of een combinatie van verschillende personen. Meestal worden de eerste of derde persoon gebruikt.
De 3e persoon enkelvoud staat voor iemand of iets anders: hij, zij, het. (Ondersteun met een gebaar en wijs naar een jongen, een meisje en/of een ding in de klas.) Lees voor: Ik zal iets vertellen. Luister je goed en luistert u ook?
Persoon en getal
Het persoonskenmerk kan verder gespecificeerd worden naar getal, zodat er een eerste persoon enkelvoud (Nederlands ik) en een eerste persoon meervoud (wij) is. Hetzelfde gaat uiteraard op voor de tweede persoon (jij/ u/ jullie) en de derde (hij/ zij (enkelv./meerv.)/ het/u).
Praat je in derde persoon, en hoe voelt dat voor jou. Een leuk experiment om je bewust te worden van je woordkeuze is om met je partner of vriendin een dag lang in derde persoon te spreken. Dus in de zinnen waar je normaal 'ik' gebruikt, benoem je nu jezelf. Kijk eens hoe dat op jou overkomt en hoe dat aanvoelt.
In het personaal perspectief wordt gebruik gemaakt van de hij- en zij-vorm. Het verhaal wordt verteld in de derde persoon, maar volgt wel één persoon in het verhaal. Dit hij/zij-vertelperspectief wordt veel gebruikt in romans.
De vorm hangt af van: de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon. Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon. Als iemand over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon.
Een persoonsvorm is een werkwoord dat in staat is om van tijd te veranderen. Voorbeeld: 'Piet loopt naar huis'. Doordat dit nu gebeurt, gaat het om de tegenwoordige tijd. In de verleden tijd wordt het 'Piet liep naar huis'.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen... Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen.
Wie is, net als hij, zij, niemand, Sophie en het Nederlandse volk, een derde persoon enkelvoud. Bij de meeste werkwoorden krijgt de derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd een t. Het is bijvoorbeeld wie denkt, hij maakt, zij speelt, niemand rijdt, Sophie aanvaardt en het Nederlandse volk vindt.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Tegenwoordig wordt u niet meer als derde persoon beschouwd maar als tweede persoon enkelvoud, net als jij/je. U wordt dan gecombineerd met de persoonsvorm van de tweede persoon: u hebt. U hebt is dus vergelijkbaar met jij hebt. Bij de keuze tussen u hebt en u heeft kunt u uw eigen voorkeur volgen.
De persoonsvorm van het werkwoord zijn komt in deze zin in persoon en getal overeen met het antecedent de enige, dus: Ik ben de enige die ontslagen is.
De jij-vorm en de hij/zij/het-vorm van een werkwoord in de tegenwoordige tijd schrijf je als de stam van het werkwoord + de letter t, dus de stam+t. Je gebruikt de stam+t (= de ik-vorm + t) in de volgende gevallen: 1 - Het werkwoord slaat op de hoofdpersoon "je/jij". Let op!
Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt. Is het onderwerp een meervoud, bijvoorbeeld wij, dan is de persoonsvorm dat ook: wij lopen.
Persoonsvorm in de verleden tijd
Eerst pak je dus de stam (ik-vorm) en daar zet je +te of +de achter. Daarna kijk je of het werkwoord in het meervoud of het enkelvoud staat, bij meervoud zet je er ook nog een 'n' achter.
Wat is het schema voor het ontleden van zinnen? Redekundig ontleden gaat altijd volgens een vaste volgorde. De volgorde ziet er zo uit: persoonsvorm – gezegde – onderwerp – lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling.
De persoonsvorm (PV) is de vorm van het werkwoord waar ik, jij, hij, enzovoorts bij hoort. De persoonsvorm heet persoonsvorm omdat er vaak een persoon bij hoort, maar er kan ook een dier of ding bij horen. In een samengestelde zin kunnen meerdere persoonsvormen voorkomen.
1. grammaticale term die de spreker of sprekers aanduidt.
In de eerste persoon enkelvoud wisselde vroeger ek met ik af. Ik is eerder in de eeuw uitgestorven.
Dus als ouders de derde persoon gebruiken, maken ze zich los van de emotionele situatie, waardoor ze hier anders op kunnen reageren. Beter gezegd, het praten in de derde persoon helpt een ouder onzekerheid af te schermen tegenover zijn of haar kind(eren), waardoor ze zelfverzekerder reageren.