Als een vraag ontkennend gesteld wordt, en het antwoord is een bevestiging van de ontkennende vraag, dan begint het antwoord met nee. Vaak volgt er ook nog een ontkennende zin. Als de aangesprokene wil aangeven dat hij wel dorst heeft, dan luidt het antwoord: Ja, ik heb dorst of: Ja, zeker (wel).
een ontkenning inhoudend, aanduidend dat iets niet is of niet zo is: een ontkennend antwoord; — bw.: een vraag ontkennend beantwoorden.
Als een onbekende het tegen je zegt waar jij totaal niets mee hebt dan zou ik ook als antwoord geven: O goed hor. Maar als jij het gevoel hebt dat het oprecht is en die persoon ook echt een antwoord verwacht dan kan je je verhaal doen. Anders zou ik gewoon zeggen dat het goed gaat.
Wilt u dit absoluut niet, blijf dan vooral kalm en vriendelijk en zeg gewoon eerlijk dat u deze vraag niet wilt beantwoorden. Of vraag de werkgever waarom hij dit wilt weten. Vragen die u bijvoorbeeld zou kunnen stellen: Deze vraag had ik niet aan zien komen.
Ik heb niets gekocht. Ik heb iemand gezien. Ik heb niemand gezien. Ik ben ergens geweest.
Een ontkennende zin zegt het omgekeerde van een bevestigende zin. De werkwoorden zijn hetzelfde als in een bevestigende zin. Het woord 'geen' lijkt een beetje op 'een' en kan het vervangen om een ontkenning te maken.
Een retorische vraag is een stijlfiguur. Een retorische vraag wordt gesteld als een vraag, maar heeft vaak de intonatie van een mededeling. De steller van een retorische vraag verwacht geen antwoord op zijn vraag, maar wil graag dat de ontvanger van de vraag zich aangesproken voelt.
Geen informatie waar u niet om hebt gevraagd. Opdrachtgever kan kort en bondig antwoorden waardoor het gesprek niet zo goed vloeit.
Er zijn open, gesloten en suggestieve vragen, controlevragen en tegenvragen.
In de past simple gebruik je did not (didn't) in ontkenningen met andere werkwoorden. Na did not komt dan het hele werkwoord. You walked to school yesterday.
Om een ontkenning te maken in de past simple heb je weer het hulpwerkwoord 'did' nodig, je zet namelijk altijd did not of de afkorting didn't voor het hele werkwoord zonder -ed. I did not / didn't watch tv last night. You did not / didn't watch tv last night. She did not / didn't watch tv last night.
Om zinnen ontkennend te maken, zet je het eerste deel van de ontkenning (ne) vóór de persoonsvorm en het tweede, variabele deel (pas, plus, jamais etc.) direct achter de persoonsvorm.
De plaats van niet in de zin is afhankelijk van het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. In de meeste zinnen staat niet vlak voor het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. -Bij een zinsdeel dat met een prepositie begint, staat niet vóór deze prepositie. Ik woon niet in Amsterdam.
De gebruikelijke woordvolgorde in een Nederlandse zin is: onderwerp + persoonsvorm + rest van de zin. Je hoeft niet altijd met het onderwerp te beginnen. Soms begin je met het werkwoord of met een ander deel van de zin.
Do is bij: I, you, we, you, they. Does is bij: he, she, it.
Functies van de Past continuous
De past continuous beschrijft handelingen of gebeurtenissen in een tijd voorafgaand aan het heden, die in het verleden begonnen is en die nog steeds aan de gang is op het moment van spreken. In andere woorden, het beschrijft een onafgemaakte of onvolledige handeling in het verleden.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
Er is bijvoorbeeld een stroomstoring in Utrecht, waardoor de trein vertraging heeft. De stroomstoring is in dit geval de oorzaak van de vertraging van de trein.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
zoals wie, wat, waar, waarom, wanneer? Deze worden nog aangvuld met de 'Hoe-vraag'.
Topische vragen, ook wel W-vragen of de vijf W's genoemd, zijn vragen omtrent het onderwerp van een tekst, zoals wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe? Ze kunnen worden gebruikt in de tekstanalyse en het tekstontwerp om de opbouw van een tekst te karakteriseren.