Gedrag wordt mede bepaald door het endocriene systeem en het zenuwstelsel. De complexiteit van het gedrag van een soort organisme hangt samen met de evolutionair bepaalde complexiteit van zijn zenuwstelsel. Organismen met complexe zenuwstelsels hebben een groter vermogen tot leren en daardoor tot gedragsaanpassing.
Mensen laten zich in hun gedrag vaak/ook leiden door hun omgeving. Wat anderen vinden en doen, heeft grote invloed op wat ze zelf doen. Er zitten verschillen tussen wat de sociale omgeving werkelijk doet en zegt (objectieve norm) en wat iemand dénkt dat de sociale omgeving vindt en doet (subjectieve norm).
Gedrag bestaat uit waarneembare handelingen. Een handeling kan vanalles zijn; stofzuigen, pannenkoeken bakken, fietsen, slapen, je neus ophalen, vechten, noem maar op. Deze handelingen vallen onder uiterlijk waarneembaar gedrag. We kunnen zien waar de ander mee bezig is.
Gedrag wordt verdeeld in uiterlijke gedragingen (werken, sporten, praten etc) en innerlijke gedragingen (denken, dromen, onzichtbare emoties). Andere onderverdelingen van gedrag zijn bewust en onbewust of erfelijk en aangeleerd. Het totaal van gedragingen wordt persoonlijkheid genoemd.
Gedrag wordt veroorzaakt door prikkels uit het milieu, gecombineerd met de motivatie die het organisme heeft om te reageren op deze prikkels. Het gedrag dat een dier vertoont, is dus de optelsom van uitwendige prikkels en motivatie. Motivatie wordt veroorzaakt door inwendige prikkels.
Gedrag is erfelijk en aan te leren. Sommige handelingen hoeven we nooit te leren, zoals lachen, huilen en bijvoorbeeld gapen. Ook onze reflexen, zoals het ontwijken van een bal of je hand terugtrekken van een hete plaat zijn erfelijk gedrag.
Een gedragssysteem is een groep van samenhangende handelingen(gedragselementen). De handelingen hebben meestal een gemeenschappelijk doel. Ze volgen elkaar vaak op in een vaste volgorde. Als het effect van de ene handeling leidt tot de een volgende handeling spreken we van een gedragsketen.
Je kunt gedrag onder andere bestuderen door middel van observatie. Allereerst moet je daarvoor gedragselementen definiëren. Dit zijn de afzonderlijke handelingen waaruit het gedrag dat je wilt gaan bestuderen is opgebouwd, bijvoorbeeld: eten, spelen, uitrekken. Verwerk de gedragselementen in een ethogram.
Toch kunnen we die reclame wel opslaan in ons brein; dit doet het onderbewustzijn. Ons onderbewustzijn doet veel belangrijke dingen voor ons: onze lichaamstemperatuur regelen, ademhalen, rationeel redeneren, plannen, organiseren en nog veel meer. Iets waar marketeers op inspelen, is dat consumenten ook onbewust kopen.
Emotioneren en laten associëren
Deze strategie is erop gericht om via communicatie in te spelen op en rekening te houden met associaties en emoties die een rol spelen bij het gewenste gedrag. Deze strategie is gelinkt aan de gedragsbepalers emoties, associaties en gewoonten en automatismen.
Hoe je overkomt bij anderen wordt beïnvloed door het beeld dat je van jezelf hebt. Dit zelfbeeld bepaalt voor een groot deel hoe je oordeelt over jezelf. Het bepaalt ook hoe je je opstelt naar anderen en hoe je met emoties omgaat.
Voorspellende kindfactoren zijn bijvoorbeeld taalaanleg en de eventuele aanwezigheid van trauma, en beschermende factoren (zoals het hebben van goede zelfregulatievaardigheden en een positief zelfbeeld). De belangrijkste omgevingsfactoren zijn de hoeveelheid en kwaliteit van het taalaanbod.
Natuurlijk gedrag is gedrag dat van nature bij een diersoort hoort en is aangepast aan de natuurlijke leefomstandigheden van het dier. Het is belangrijk voor zijn overleving en zijn kans op voortplanting.
Ambivalentie is een gespleten gevoel. Je wil iets, en je wil het tegelijkertijd ook niet. Of je wilt iets, en tegelijkertijd ook iets anders, en je kunt niet kiezen. Voortdurend hink je heen en weer tussen 'ja' en 'nee' of tussen 'A' en 'B'.
Gedrag dat veroorzaakt wordt door een conflict tussen gedragssystemen - dit ontstaat als er voor meerdere gedragssystemen een even sterke motivatie bestaat. Bijv. Een even grote neiging tot vluchten of aanvallen.
Genen en omgeving zijn twee elementen die samen een rol spelen. De vraag is dus niet of gedrag bepaald wordt door genen of omgeving, maar wel hoe genen en omgeving samen gedrag beïnvloeden. Zo kunnen genetische kenmerken van een persoon meer of minder tot uiting komen in een bepaalde omgeving.
We spreken van gedragsproblemen als: een kind zich dwars en opstandig gedraagt, gauw geprikkeld is en driftig wordt, anderen ergert, antisociaal gedrag vertoont (zoals liegen of stelen) of zich agressief gedraagt. het kind, de ouders of de omgeving er nadelige gevolgen van ondervinden.
Je kunt gedrag veranderen als de persoon daar zelf de meerwaarde van inziet. Op dat moment is er sprake van intrinsieke motivatie om tot een gedragsverandering te komen. Gedrag blijft in stand zolang de persoon de meerwaarde erin ziet.
Jouw gedrag
Je loopt er bijvoorbeeld van weg, je sluit je af, praat er overheen, wordt boos of gefrustreerd, gaat delegeren of commanderen, je oordeelt, probeert gelijk te krijgen of je gaat juist lachen.