Een vraagwoord is een woordsoort in de taalkundige benoeming. Het is een functiewoord dat de inleiding vormt voor een vraag. Een vraagwoord is een vragend voornaamwoord, zoals wie, wat, welk, een vragend bijwoord, zoals hoe, waar, wanneer, een vragend voornaamwoordelijk bijwoord, zoals waarom, waarmee, waarvan,
Als je een zin vragend maakt, komt de persoonsvorm vooraan in de zin te staan. Bijvoorbeeld: Peter bakt een taart - Bakt Peter een taart? Het woord 'bakt' komt vooraan te staan en is dus de persoonsvorm.
Een vraagzin is een zin waarop een antwoord wordt verwacht. Schriftelijk zie je dat een zin een vraagzin is doordat deze eindigt met een vraagteken (?).
Een stellende zin is een zin waarin een propositie wordt geponeerd die waar of onwaar kan zijn. Sommige soorten zinnen zijn niet stellend; een vraag is bijvoorbeeld geen propositie.
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na zoals de vorm ik te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist. U kunt die vorm vinden door in constructies van het type doen zoals de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm.
Dan komt na een vergrotende trap en na anders en ander(e): groter dan, kleiner dan, anders dan. Als komt na vergelijkingen met zo en even: zo groot als, even klein als.
een vraag met een vraagwoord, ook wel een open vraag genoemd, een vraag waarbij een ja/nee antwoord onvoldoende is. Een vraagwoordvraag geeft meer informatie dan een gesloten vraag en nodigt de ondervraagde uit tot spreken.
Een vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen en 'vraagt' daar iets over. De vragend voornaamwoorden (ook wel vraagwoorden genoemd) die in onze taal voorkomen zijn: wie, wat, welk, welke, wat voor (een) en wiens.
Een vraagteken is een leesteken dat je gebruikt achter een zin die vragend is. Een vragende zin begint met een vraagwoord of met de persoonsvorm van een zin.
Een vraagwoord is een woord dat een open vraag inleidt. Het kan een vragend voornaamwoord zijn (bijvoorbeeld wie, wat, welke), een vragend bijwoord (bijvoorbeeld waar, wanneer, hoe), een vragend voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld waarmee, waarvan) of het vragende telwoord hoeveel.
hoe … en hoe … des te … komt altijd een bijvoeglijk naamwoord, een bijwoord of een telwoord in de vergrotende trap: hoe vaker, hoe beter; hoe meer bezoekers, hoe goedkoper de kaartjes; hoe vaker u deze oefeningen doet, des te sneller bent u weer beter; hoe sneller je rijdt, hoe hoger de boete zal zijn.
Voegwoorden aan het begin van de zin
Volgens een ongeschreven regel mogen zinnen niet met een voegwoord beginnen. Voegwoorden verbinden gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. Deze zinnen dienen dan idealiter een samengestelde zin te vormen, met een komma er tussen.
De plaats van niet in de zin is afhankelijk van het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. In de meeste zinnen staat niet vlak voor het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. -Bij een zinsdeel dat met een prepositie begint, staat niet vóór deze prepositie. Ik woon niet in Amsterdam.
Open vragen beginnen met: wie, wat, wanneer, waar, en ook hoe, hoe vaak, etc. Open vragen nodigen uit om je verhaal te vertellen en leveren veel informatie op. Gesloten vragen zijn 'ja'-/ 'nee'-vragen of meerkeuze vragen.
Een retorische vraag is een stijlfiguur waarbij iemand een vraag stelt zonder een antwoord te verwachten. Het is de bedoeling dat de ontvanger zich aangesproken voelt en aan het denken wordt gezet.
Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin. Zo is heel in 'Zij is heel aardig' een bijwoord. In 'Ik kom morgen niet' zitten twee bijwoorden: morgen en niet.
Je noemt het een voornaamwoord omdat je met de vraag verwijst naar iemand of iets. Een woord waarmee je een vraag maakt noem je ook wel een vraagwoord. Andere vraagwoorden zijn bijvoorbeeld waarom, wanneer, waar en hoe.
Vraagwoorden als hoe, waarom, wanneer, hoeveel, waarmee enzovoort... verwijzen niet naar personen of dingen! Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden!
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, groter) + dan de vorm jij te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist.
In verzorgde schrijftaal is dan de aan te bevelen vorm na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, liever) en na anders en combinaties met ander(e). Als gebruiken we na de woorden even, (net) zo, evenveel, (net) zoveel, hetzelfde en dezelfde.
Of je beide of beiden schrijft, hangt af van de vraag waarnaar het verwijst. Als het over twee personen gaat, schrijven we beiden. In alle andere gevallen blijft de n achterwege. Dat is het geval als het gaat om twee dingen, maar ook als er sprake is van een persoon en een ding.