Zinsbouw is het maken van zinnen door woorden te combineren. Een correcte zinsbouw is heel belangrijk. Als je zinsbouwfouten maakt, dan komt dit op veel mensen namelijk slordig over. Je wekt dan de indruk dat je maar weinig aandacht hebt besteed aan je tekst.
Alles begint met je onderwerp en je gezegde – eigenlijk moeten die twee zinsdelen al een begrijpelijk geheel vormen, een mini-zin. Alles wat je daarnaast nog nodig denkt te hebben om je boodschap te verduidelijken is ballast. Natuurlijk kun je niet elke zin terugbrengen tot twee woorden.
De gebruikelijke woordvolgorde in een Nederlandse zin is: onderwerp + persoonsvorm + rest van de zin. Je hoeft niet altijd met het onderwerp te beginnen. Soms begin je met het werkwoord of met een ander deel van de zin. Het hangt ervan af welk deel van de zin je nadruk wilt geven.
de zinsbouw
(m.) Voorbeeld: `De zinsbouw van het Duits en het Nederlands lijken op elkaar. `
Door op de zinsbouw te letten bij het schrijven van teksten zorg je voor meer duidelijkheid. Je zinnen worden beter leesbaar en je teksten worden meer helder. Dit is fijn als je zelf de tekst terug moet lezen, maar vooral erg prettig voor anderen die jouw tekst lezen.
Zorg ervoor dat je werkwoorden die bij elkaar horen ook echt bij elkaar zet in je zinsopbouw. De bijzin verplaatst dan naar achteren in de zin. Beter is: U wordt opnieuw op de hoogte gesteld van de vorderingen als wij alle benodigde informatie verzameld hebben en een besluit hebben genomen.
Voorbeelden van zinsdelen zijn het onderwerp, het lijdend voorwerp en het gezegde. Voorbeelden: (1) [De opgeschoten jongens (= onderwerp)] [slenteren (= gezegde)] [de hele dag (= bijwoordelijke bepaling van tijd)] [langs de straat (= bijwoordelijke bepaling van plaats)].
Je kunt een zin in delen verdelen: de zinsdelen of zinsdeelstukken. Het is belangrijk om een zin in zinsdelen te kunnen verdelen als je aan de slag gaat met redekundig ontleden. Je gaat dan namelijk ieder zinsdeel apart benoemen.
Wat is het schema voor het ontleden van zinnen? Redekundig ontleden gaat altijd volgens een vaste volgorde. De volgorde ziet er zo uit: persoonsvorm – gezegde – onderwerp – lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling.
Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet iets. De jongen is koning.
Een gemiddelde van 15 tot 20 woorden per zin is vaak prima. Als de opbouw van de zinnen duidelijk is en de woorden begrijpelijk zijn, zijn ook zinnen tot 25 woorden voor veel mensen nog goed te begrijpen.
Zinsdelen zijn woorden of woordgroepjes binnen de zin die bij elkaar horen. Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden. Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar.
Antwoord. Ja. Minder formele zakelijke boodschappen kunnen beginnen met ik. Bij formele en officiële boodschappen kan dat als onbeleefd ervaren worden.
Echter kan gebruikt worden als eerste woord van een zin, om een tegenstelling met de vorige zin uit te drukken. Het staat dan in de zogeheten aanloop en valt buiten de eigenlijke zin.
En wat met voegwoorden als 'hoewel' en 'terwijl', 'zoals' en 'opdat', 'behalve' en 'als', … ? Zet ze aan het begin van uw zin, en laat de magie haar werk doen.
De zinsdelen zijn: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, oorzakelijk voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, voorzetselvoorwerp en bepaling van gesteldheid.
Voorbeeld: De nieuwe speler| is |in onze wijk| komen wonen. nieuwe = bijvoeglijke bepaling bij speler (welke/wat voor speler?) onze = bijvoeglijke bepaling bij wijk (welke/wat voor wijk?)
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes.
In groep 6 leer je ook wat zinsdelen zijn. Als je de zin in stukken hakt, heten die stukken zinsdelen. Je geeft ze aan met verticale strepen. Het is handig om te weten uit welke zinsdelen een zin bestaat, omdat je dan ook weet welk stuk van de zin bijvoorbeeld tot het onderwerp of lijdend voorwerp behoort.
De dikgedrukte zinsdelen ondergaan de handeling van het onderwerp en zijn dus lijdend voorwerp. Je noemt deze werkwoorden ook transitief.
Het onderwerp is het zinsdeel dat zegt wie er iets doet in een zin. Ik geef een roos. Het gezegde zijn alle werkwoorden samen. Het gezegde zegt wat het onderwerp doet.
De plaats van niet in de zin is afhankelijk van het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. In de meeste zinnen staat niet vlak voor het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. -Bij een zinsdeel dat met een prepositie begint, staat niet vóór deze prepositie. Ik woon niet in Amsterdam.
In vraagzinnen met waarbij als eerste zinsdeel kunt u het voornaamwoordelijk bijwoord waarbij herkennen aan het feit dat u het kunt vervangen door bij wat of bij wie. Waarbij kan een loopbaanadviseur je helpen? (= bij wat kan een loopbaanadviseur je helpen?)
Een kind met een zinsbouwprobleem heeft moeite om correcte zinnen te maken. Hij weet bijvoorbeeld het verschil niet tussen bepaalde woordsoorten en gebruikt deze door elkaar. Je kind gebruikt dan bijvoorbeeld een verkeerd lidwoord of zet verschillende woordsoorten op de verkeerde plek in de zin.