ik verhuisde, wij verhuisden. ik ben verhuisd. de verhuisde spullen.
Het werkwoord verhuizen wordt als volgt vervoegd: ik verhuis, jij verhuist, wij verhuizen, jij verhuisde, wij verhuisden, wij zijn verhuisd. De stam (het hele werkwoord min -en) van verhuizen is verhuiz. Bij werkwoorden waarvan de stam op een z eindigt, verschijnt in de verleden tijd een d: verhuisde.
Als we de regel van 't kofschip op verhuizen toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd; de stam is immers [verhuiz]. Het voltooid deelwoord van verhuizen is verhuisd.
De voltooid verleden tijd wordt gebruikt in contexten die zelf al in het verleden spelen, en dan specifiek om een gebeurtenis aan te duiden die in een nog verder verleden heeft plaatsgevonden.
Je schrijft het met een d omdat het eigenlijk een afgekorte vorm is van ik ben of wij zijn verhuisd! En het kofschip dan? Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een van de stemloze medeklinkers uit het ex-kofschip, worden in de verleden tijd vervoegd met een -t.
Verliezen kan met hebben of met zijn worden vervoegd, zowel als de nadruk op de gebeurtenis van 'het verliezen' ligt, als wanneer het gevolg ervan ('het kwijt zijn') wordt benadrukt. Evy is / heeft haar smartphone voor de tweede keer verloren. Walid is / heeft zijn handschoenen verloren.
Eerst zoek je de stam van het werkwoord (de ik-vorm) en daar zet je -te of -de achter. Daarna kijk je of het werkwoord in het meervoud of het enkelvoud staat. Staat het woord in het meervoud, dan zet je er een 'n' achter. Bij woorden in het enkelvoud doe je dit niet.
Eerst pak je dus de stam (ik-vorm) en daar zet je +te of +de achter. Daarna kijk je of het werkwoord in het meervoud of het enkelvoud staat, bij meervoud zet je er ook nog een 'n' achter.
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -t of -d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d. Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de ik-vorm (stam) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Om te bepalen of je een d of een t gebruikt in het voltooid deelwoord, gebruik je net als bij de verleden tijd de regel van 't kofschip. Dus, als het werkwoord eindigt op -ten, -ken, -fen, -sen, -chen of -pen (en ook -xen), dan gebruik je ge + ik-vorm + t.
De verleden tijd wordt zoals gezegd vaak gebruikt om een situatie te beschrijven die zich voor het moment van spreken of schrijven heeft afgespeeld. (10) Irene werkte gisteren in Delft. (11) Als kind woonde ik in Oudewater. Daar ging ik naar school en zat ik op volleybal.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen. ik kon, wij konden. ik heb gekund.
Waarom geen dt in de verleden tijd? In de verleden tijd zie je de lettercombinatie dt niet aan het eind van een werkwoord, omdat daar nooit een letter t wordt toegevoegd.
Wat is de verleden tijd van reizen? De verleden tijd van reizen is 'reisde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gereisd'.
'Vanmorgen' kan zowel op het verleden als op het heden slaan. Of je verleden tijd of tegenwoordige tijd gebruikt, hangt ervan af wanneer je het zegt.