De 3e persoon enkelvoud staat voor iemand of iets anders: hij, zij, het. (Ondersteun met een gebaar en wijs naar een jongen, een meisje en/of een ding in de klas.)
eerste persoon: de spreker. tweede persoon: de aangesprokene. derde persoon: noch de spreker, noch de aangesprokene, maar een derde.
Derde persoon, personaal
Een verhaal geschreven in de derde persoon herken je aan het gebruik van 'hij' en 'zij'. Het verhaal wordt niet verteld door je hoofdpersonage zelf, maar door een verteller die zich als het ware buiten je verhaal bevindt.
Als het onderwerp bijvoorbeeld ik is (een eerste persoon), past de persoonsvorm zich daaraan aan: ik loop. Is het onderwerp een derde persoon (bijvoorbeeld Daphne), dan past de persoonsvorm zich dááraan aan: Daphne loopt – er komt dus een t bij.
De vorm voor de derde persoon enkelvoud is bij die werkwoorden gelijk aan die voor de eerste persoon: hij kan, hij zal, hij mag, hij wil. Het werkwoord zijn heeft ook een uitzonderlijke derdepersoonsvorm: hij is.
De vorm hangt af van: de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon. Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon.
Het persoonlijk voornaamwoord 'u' drukte oorspronkelijk een derde persoon uit: 'u heeft'. Maar tegenwoordig wordt 'u' veelal als tweede persoon enkelvoud aangevoeld (net als 'jij') en dan is het 'u hebt'.
Wat doet het met je dat je wordt aangesproken door iemand die in derde persoon praat of dat je tegen een volwassen iemand praat op die manier. Eigenlijk werkt dat met heel veel dingen zo, praat eens tegen een volwassen iemand zoals je tegen je kind praat.
Dus als ouders de derde persoon gebruiken, maken ze zich los van de emotionele situatie, waardoor ze hier anders op kunnen reageren. Beter gezegd, het praten in de derde persoon helpt een ouder onzekerheid af te schermen tegenover zijn of haar kind(eren), waardoor ze zelfverzekerder reageren.
Zij is een persoonlijk voornaamwoord (derde persoon enkelvoud of meervoud), terwijl zei een vorm van het werkwoord “zeggen” is.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
Een persoonsvorm is een werkwoord dat in staat is om van tijd te veranderen. Voorbeeld: 'Piet loopt naar huis'. Doordat dit nu gebeurt, gaat het om de tegenwoordige tijd. In de verleden tijd wordt het 'Piet liep naar huis'.
Een persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat kan veranderen van tijd. Voorbeeld: Zij werken hard aan hun werkstuk. Dit gebeurt NU; dit is de tegenwoordige tijd.
Tegenwoordig wordt u niet meer als derde persoon beschouwd maar als tweede persoon enkelvoud, net als jij/je. U wordt dan gecombineerd met de persoonsvorm van de tweede persoon: u hebt. U hebt is dus vergelijkbaar met jij hebt. Bij de keuze tussen u hebt en u heeft kunt u uw eigen voorkeur volgen.
In een samengestelde zin zijn er meerdere persoonsvormen. Deze kun je vinden door de tijd van de zin te veranderen. Dus door bijvoorbeeld van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom te gaan.
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen. Onze taal kent ook scheidbaar samengestelde werkwoorden. De persoonsvorm kan in dit geval gescheiden in de zin voorkomen.
Ja, het is heel normaal. Praten tegen jezelf is een positieve functie van de geest. Zonder stemmetje in je hoofd zou je geen individu zijn, geen ik-persoon. Iedereen praat een groot gedeelte van de dag tegen zichzelf, die gewoonte ontstaat al in je kindertijd.
Laat iemand uitpraten
Assertief communiceren, betekent ook: luisteren. Luister naar wat een ander te zeggen heeft, totdat hij of zij klaar is met het hele verhaal. Als je de ander interrumpeert, ook al heb je voor je gevoel belangrijke informatie, dan vind jij je eigen verhaal belangrijker dan dat van een ander.
Ik is de onderwerpsvorm van de eerste persoon enkelvoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Mij (of me) is de voorwerpsvorm. Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.