Bij de vervoeging van werkwoorden ga je altijd uit van de ik-vorm of de stam. De stam wordt gevormd door de uitspraak van het hele werkwoord zonder -(e)n. Bij de ik-vorm gaan we uit van de stam, maar de tweede en derde persoon enkelvoud krijgen stam+ t.
Naast de sterke en zwakke werkwoorden zijn er onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen. Deze werkwoorden hebben ook (deels) afwijkende vormen in de tegenwoordige tijd (zoals kan, is en heeft) en ook de verleden tijd is niet altijd voorspelbaar (zoals wou, was en mocht).
Gebruik voor de eerste persoon enkelvoud de stam.
Als de infinitief eindigt op -ven of -zen, horen we aan het einde van de stam /v/ of /z/, maar schrijven we -f of -s. Bij de werkwoorden glijden, houden, rijden en snijden kan de -d in de eerste persoon enkelvoud weggelaten worden, zoals in de uitspraak.
Werkwoorden van beweging, zoals fietsen, rijden, kruipen, lopen, reizen, vliegen. Als de handeling zelf centraal staat, worden deze werkwoorden met hebben vervoegd. Als de verandering van plaats of de richting (met het te bereiken doel) centraal staat, worden ze met zijn vervoegd.
Gij hadt en hadt gij zijn de correcte vormen.
Bij onregelmatige werkwoorden gaat de persoonsvorm bij ge/gij volgens de klassieke regel altijd uit op -t, ook in de verleden tijd en ook bij inversie. In grote delen van Nederland worden ge en gij haast niet meer gebruikt in gewone taal.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Bijzondere werkwoorden worden anders vervoegd dan de sterke en zwakke werkwoorden. Er gelden bij deze werkwoorden geen duidelijke regels. Je moet ze gewoon uit je hoofd leren. Bijzondere werkwoorden zijn: zijn, hebben, kunnen, zullen, mogen en willen.
U kunt en u kan zijn allebei correct. In Nederland wordt u kan informeler en in geschreven taal minder verzorgd gevonden dan u kunt.
Het voltooid deelwoord van het werkwoord kunnen is gekund. Gekunnen* komt soms voor, maar die vorm is geen standaardtaal. Vervoeging: ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen.
ik download, jij downloadt, wij downloaden. ik downloadde, wij downloadden. ik heb gedownload.
Persoonsvorm in de verleden tijd
Eerst pak je dus de stam (ik-vorm) en daar zet je +te of +de achter. Daarna kijk je of het werkwoord in het meervoud of het enkelvoud staat, bij meervoud zet je er ook nog een 'n' achter.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is.
Has been and have been are both present perfect forms of the irregular verb be. Has been is the form used with a third person singular subject (including the pronouns she, he, and it—but not singular they). Have been is the form used with any other subject (including the pronouns I, we, and they).
Hey is een Engels tussenwerpsel voor “hé” of “hoi”. Het is de tegenhanger van het Nederlandse hé. Hé is een tussenwerpsel waarmee je verwondering uitdrukt, de aandacht vraagt of iemand begroet.