Doorvragen doe je door het stellen van kritische vragen.
Kritische vragen zijn vragen waarmee je de kennis van de ander bevraagt; vragen stelt bij wat de ander zegt. Bijvoorbeeld tijdens een interview of tijdens een informeel gesprek (denk aan een date of als je uit eten bent met familie of vrienden).
Kritische vragen doelen vooral op je eigen denk- en handelswijze en de patronen daarin. Verder wordt door middel van het stellen van kritische vragen ook onderzocht of je met je handelswijze bewust of onbewust mensen buitensluit. Hierbij werk je samen aan inclusief werken en gelijkwaardigheid.
Er zijn verschillende vragen: Open vragen beginnen met: wie, wat, wanneer, waar, en ook hoe, hoe vaak, etc. Open vragen nodigen uit om je verhaal te vertellen en leveren veel informatie op. Gesloten vragen zijn 'ja'-/ 'nee'-vragen of meerkeuze vragen.
Hoe herken je een gesloten vraag? Een gesloten vraag begint niet met een vraagwoord maar met een werkwoord. “Ga je morgen beginnen?” “Wil je hier eigenlijk wel werken?” “Moet je niet even met Jan gaan praten?” De ander moet eerst “ja” of “nee” antwoorden.
Denkvragen zijn filosofische vragen. Daarbij kijk je anders tegen de klassieke indeling van open en gesloten vragen aan. Leerlingen moeten bij een dialoog of een filosofisch gesprek altijd uitleggen waarom ze iets vinden. Alleen dan kan een (filo- sofische) dialoog ontstaan.
Vraag naar verduidelijking van iets dat de ander ter sprake heeft gebracht. Kunt u een voorbeeld geven? Wat bedoelt u precies?
Verdiepingsvragen: Vragen door op het antwoord dat je hebt gekregen. Wat bedoel je met…, wat betekent…, wie bedoel je met…, etc. Ze dienen om de kern boven tafel te krijgen.
Voorbeelden van doorvragen zijn vragen naar voorbeelden, vragen naar de betekenis van woorden die gezegd worden of vragen naar bewijs waarom iets zou kloppen.
Een veel gemaakte fout is het stellen van een cocktailvraag. Dit zijn meerdere vragen in één zin. Voorbeeld: "Heeft u al een bestemming in gedachten en in welke periode gaat de reis plaatsvinden, om hoeveel personen gaat het precies?
Dit is een vraagtechniek waarbij je met algemene vragen begint, maar vervolgens tot een punt komt waaruit je een conclusie kan trekken. Stel je de vorm van een trechter voor, een brede mond die geleidelijk smaller wordt onderaan. Voorbeelden: Wanneer vond dit telefoongesprek plaats?
Een goed verkoopgesprek volgt vaak de trechtertechniek. Je begint met het brede terrein van het geschetste klantprobleem. Door open en later ook gesloten vragen te stellen breng je het probleem terug tot de essentie. Geleidelijk aan versmal je dus, in dialoog met de klant, het gespreksonderwerp.
Controlevragen. Een controlevraag wordt gesteld om erachter te komen of de vraagsteller begrijpt wat de antwoordgever bedoeld.
Soms hoor je ook wel eens een dubbele vraag terugkomen in één zin. Een bekend voorbeeld - bijvoorbeeld tijdens een vergadering of tijdens een leergesprek in het onderwijs - is "Ik ben wel benieuwd: wie is voor en wie is tegen?" Dit zijn eigenlijk twee vragen.
Gesloten vragen zijn vragen waarop respondenten een beperkt aantal antwoorden kunnen geven die vooraf zijn bepaald. De traditionele definitie van een gesloten vraag is een vraag waarop iemand alleen 'ja' of 'nee' kan beantwoorden, zoals bijvoorbeeld: 'Heeft u een hypotheek? '
Deze 3 vragen zijn: Wat zijn mijn mogelijkheden? Wat zijn de voor- en nadelen van die mogelijkheden? Wat betekent dat in mijn situatie?
Een filosofische vraag/stelling begint bijna altijd met “Waarom (het belangrijk is) (…)”. Met deze waarom vraag maak je duidelijk waarvoor het belangrijk is om dit probleem op een bepaalde manier op te lossen. Verwerk in je vraag ook een “abstract” thema/probleem.
Topische vragen, ook wel W-vragen of de vijf W's genoemd, zijn vragen omtrent het onderwerp van een tekst, zoals wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe? Ze kunnen worden gebruikt in de tekstanalyse en het tekstontwerp om de opbouw van een tekst te karakteriseren.
Als voorbeeld: “hoe kunnen we van Groningen de meest leefbare stad van Nederland maken?” wordt: “hoe kunnen we van Groningen en onleefbare stad maken?” De antwoorden op die vraag vul je links in. Neem 15 minuten om zoveel mogelijk antwoorden te formuleren.
Kenmerkend voor E-in-vragen is dat de vraagstelling aansluit bij wat de ander zojuist heeft gezegd. Je blijft binnen ('in') zijn referentiekader en vraagt door in de 'diepte'. Bijvoorbeeld: 'Hoe bedoel je dat, hoe ging dat dan, wil je dat eens uitleggen, hoe is dat dan voor jou, heeft dat dan ook verdere gevolgen?'
Indringende vragen aan mensen die dakloos zijn
Slaap je in een doos onder een brug? Wat is de ergste plek waar je ooit hebt geslapen? Je hebt vast geen sexleven? Je gebruikt vast alcohol of drugs?
Een waarom-vraag gaat over de reden van iets, de oorzaak, de aanleiding, de bron. Nu denk je misschien: niks mis mee, klinkt goed, dat heb ik nodig! Want pas als ik de reden van iets weet, kan ik er iets aan doen. En in bepaalde gevallen is dat zo.