Regelmatige werkwoorden eindigen op een 'd' of een 't'. Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Hoor je aan het eind van een bijvoeglijk naamwoord de klank /ies/? Dan schrijf je het vaste stukje ~isch. Als je dat bijvoeglijk naamwoord langer maakt, schrijf je ~ische. Uitzonderingen: vies - vieze en Fries - Friese.
Correct is komt ie.
In tegenstelling tot de andere gereduceerde persoonlijke voornaamwoorden, zoals 'k (ik), '(e)m (hem) of '(e)t (het), is er bij ie geen sprake van weglating van een klank. Daarom komt er geen apostrof voor ie. Er komt ook geen koppelteken tussen ie en het eraan voorafgaande woord.
Voor de tweede persoon zijn er verschillende persoonlijke voornaamwoorden: de vertrouwelijke vormen je, jij en jullie, en de beleefdheidsvorm u, die we zowel voor het enkelvoud als voor het meervoud gebruiken.
-isch - Achtervoegsel 1. vormt een bijvoeglijk naamwoord van een zelfstandig naamwoord en drukt een directe relatie hiermee uit: 1. betrekking hebbend op wat het grondwoord noemt 2. afkomstig uit het gebied dat het grondwoord noemt 3. de eigenschappen h...
Bepaal eerst de stam van het werkwoord (dit is het hele werkwoord zonder de uitgang -en), in dit geval dus 'lunch'. Eindigt deze (of strikt genomen: de klank hiervan) op een van de medeklinkers die voorkomen in 't kofschip (t, k, f, s, ch, of p)? Dan schrijf je verleden tijd en voltooid deelwoord met een t.
Of je gebeurd of gebeurt moet gebruiken, hangt ervan af: gaat het om iets wat op dit moment plaatsvindt, of om iets wat al heeft plaatsgevonden? Als het nog plaatsvindt, is gebeurt met een t juist. Het gebeurt in een andere stad. Als het al heeft plaatsgevonden, is gebeurd met een d juist.
In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt. Om een werkwoord te vervoegen, moeten we eerst op zoek naar de stam.
Zo'n wordt gecombineerd met enkelvoudige zelfstandige naamwoorden die telbaar zijn: zo'n kind, zo'n mooie spiegel, zo'n idee. In combinatie met meervoudige zelfstandige naamwoorden gebruiken we zulke: zulke kinderen, zulke grote ramen, zulke problemen.
Met z'n allen is informeler en behoort meer tot de spreektaal dan met ons allen. In de constructie 'met + bezittelijk voornaamwoord + allen' kan in alle gevallen z'n (niet zijn) worden gebruikt, ongeacht de persoon en het natuurlijke geslacht.
Het voornaamwoord men geeft aan dat een handeling of werking wordt verricht of ondergaan door niet nader genoemde personen. Men wordt vooral gebruikt in formele, meestal geschreven taal. Men heeft als nadeel dat het vaag en onpersoonlijk is.