Een recht van overgang is een conventionele erfdienstbaarheid. Hierbij is dus per definitie een overeenkomst tussen twee of meer partijen vereist. Hierbij geeft de eigenaar van het lijdend erf toestemming aan de eigenaar van het heersend erf om gebruik te maken van de overgang over het lijdende erf.
Bij een 'recht van doorgang' krijgt een eigenaar van een perceel het recht om over het perceel van een andere eigenaar te gaan. Daarbij is niet vereist dat het perceel ingesloten is.
Kijk of er officiële afspraken zijn. Het recht van overpad is het recht om gebruik te maken van de grond van iemand anders. Vaak gaat het om een bepaald deel van de grond. Eigenaren van grond kunnen samen afspreken hoe zij elkaars grond gebruiken om op hun eigen terrein te komen.
Let op: Een recht van overpad kan pas sinds 1992 door verjaring ontstaan. Heb je recht van overpad, dan mag je lopen (en soms fietsen) over de grond van de buren om bij jouw erf of eigendommen te komen. Je mag dus niet met een auto over het pad.
Recht van overpad enkel voor de bewoners of ook voor derden.
Vaak is de erfdienstbaarheid van overpad gevestigd ten behoeve van een buurperceel of ten behoeve van de bewoners van een bepaald perceel (heersende erf). Dit kan niet zo beperkt worden uitgelegd dat uitsluitend de bewoners daar gebruik van mogen maken.
Als iemand – te rekenen vanaf 1 januari 1992 – ten minste tien jaar aantoonbaar over andermans perceel naar de openbare weg loopt, zonder dat hij hoefde aan te nemen dat dit niet mocht (lees: hij is te goeder trouw), dan ontstaat na 10 jaar door verjaring een erfdienstbaarheid van overpad.
Een recht van overpad (erfdienstbaarheden in het algemeen) kan onder andere ontstaan door verjaring. Dit is de situatie waarbij er een bepaald aantal jaren voorbij gaan waardoor deze erfdienstbaarheid vanzelf ontstaat. Ook eigendomsverkrijging kan bijvoorbeeld door verjaring ontstaan.
In beginsel kan een erfdienstbaarheid slechts een verplichting voor het dienende erf inhouden om iets ten laste van het heersende te dulden of niet te doen. Een actieve verplichting voor het dienende erf moet op een andere manier geregeld worden. Dat kan bijvoorbeeld met een zogenaamde kettingbeding.
Een erfdienstbaarheid wordt normaal gesproken bij een notaris vastgelegd in een akte van vestiging (dit wordt het "vestigen" of vastleggen van de akte genoemd) of in de akte van levering (bij aankoop/verkoop van een zaak). De akte wordt daarna door de notaris ingeschreven bij het Kadaster.
indien u wilt weten of er erfdienstbaarheden op uw perceel zijn gevestigd of dat u zelf van andermans perceel gebruik mag maken, kunt u via het Kadaster de afschriften van de akten van vestiging van de erfdienstbaarheden opvragen.
De les voor de praktijk is dan ook dat een pad met een minimumbreedte van 95 centimeter voldoende is voor een erfdienstbaarheid van voetpad, mits dit de normale uitoefening van de erfdienstbaarheid niet in de weg staat.
Hoe ontstaat een erfdienstbaarheid? Een erfdienstbaarheid ontstaat door vestiging of door verjaring. Een erfdienstbaarheid wordt gevestigd door een overeenkomst die wordt opgenomen in een notariële akte. Die akte moet vervolgens worden ingeschreven in het openbaar register om de vestiging te voltooien.
Brandgangen zijn slechts bij uitzondering in eigendom/beheer bij de gemeente. In het merendeel van de gevallen betreft dit de woningbouwcorporatie of particulieren. De gemeente ontvangt regelmatig klachten over de toegankelijkheid van brandgangen.
Een erfdienstbaarheid kan om verschillende redenen eindigen: De erfdienstbaarheid is voor bepaalde tijd vastgelegd. De eigenaar van de grond koopt de rechten af. Een rechter wijzigt de erfdienstbaarheden of heft ze op.
Ontstaan erfdienstbaarheden door verjaring
Volgens de wet kunnen er inderdaad erfdienstbaarheden (en dus ook een recht van overpad) ontstaan door verjaring. Er zijn twee smaken: verkrijgende verjaring (ook wel verjaring te goeder trouw), en. bevrijdende verjaring.
Een erfdienstbaarheid is een zakelijk recht dat wordt gevestigd op een bepaald onroerend goed ('erf') ten voordele van een ander onroerend goed dat aan een andere eigenaar toebehoort. Met andere woorden: het ene erf (het lijdend erf) staat ten dienste van het andere (het heersend erf).
Bent u het niet eens met uw buren over de grens tussen uw stukken grond? Zoek in uw eigendomsakte en het Kadaster naar informatie over de erfgrens. En controleer of deze grens veranderde door verjaring. U kunt ook samen bij de notaris een nieuwe erfgrens afspreken.
Behalve wanneer de onderhoudswerkzaamheden en bouwwerken nodig zijn ten gevolge van een fout van de eigenaar van het "lijdende erf", zullen deze moeten gebeuren op kosten van de persoon die over de erfdienstbaarheid beschikt, namelijk de eigenaar van het "heersende erf".
Erfdienstbaarheden zijn in principe eeuwigdurend en gaan niet teniet door verloop van tijd, behalve wanneer uitdrukkelijk een tijdsbeperking in de titel is opgenomen. Ook door verkoop gaat de erfdienstbaarheid dus niet teniet.
Recht van overpad opheffen of afkopen
Vraag jouw buren dan of zij bereid zijn om afstand te doen van hun rechten. Als dit niet lukt, dan kun je je verzoek indienen bij de rechter. Het recht kan alleen in bepaalde gevallen worden opgeheven. Bijvoorbeeld als het onmogelijk is geworden om het pad te gebruiken.
Een beperkt onderzoek tot 1950 kost € 156,- per perceel. Per kaart met actuele kadastrale percelen betaalt u: € 27,70. Per kopie (afschrift) van een akte waaruit een erfdienstbaarheid blijkt betaalt u: per e-mail, prijs € 16,-
Voor misdrijven geldt een verjaringstermijn van 6, 12 of 20 jaar. Ernstige misdrijven verjaren niet. Misdrijven waarop een boete, hechtenis of gevangenisstraf staat van maximaal 3 jaar. Zoals stroperij en het niet opvolgen van een ambtelijk bevel.
Is het stuk grond tussen de erfgrens en gebruiksgrens al lange tijd in gebruik door iemand anders dan de eigenaar? Dan kan door verjaring recht van eigendom op dat stuk grond ontstaan. Het Kadaster houdt niet bij of de grenzen veranderen door verjaring.
De verjaringstermijn voor bevrijdende verjaring is 20 jaar. Dit betekent dat het bezit van de grond, dat op dezelfde manier dient te worden uitgeoefend als bij verkrijgende verjaring (dus bijvoorbeeld door het plaatsen van een schutting) minstens 20 jaar onafgebroken moet voortduren.