Wanneer er een calciummagnesiuminfuus wordt toegediend is het belangrijk in de schuine kant van de naald te kijken omdat zo voorkomen wordt dat injectievloeistof de naald niet uit kan of de wand van het bloedvat wordt beschadigd.
De huid moet schoon zijn, maar hoeft niet ontsmet te zijn, tenzij dit zo met u is afgesproken. Steek de naald in één beweging in de huidplooi waarbij u de spuit rechtop houdt, de naald moet helemaal in de huid geprikt worden. Druk de spuit rustig leeg, inclusief luchtbelletje (bij een kant-en-klare injectiespuit).
Je brengt de naald loodrecht in en injecteert de eerste 5 ml of de eerste spuit. Als je een spuit moet verwisselen, doe je dit eerst. Daarna trek je de naald tot halverwege terug en breng je hem opnieuw in, maar nu onder een hoek van ongeveer 60 graden en injecteer je de rest van de vloeistof.
Ontluchten De injectiespuit dient ontlucht te worden na het opzuigen van de vloeistof. Ontlucht de opzuignaald tot er een druppel vloeistof aan de punt van e opzuignaald zichtbaar wordt. Wanneer geen opzuignaald wordt gebruikt, wordt de naald niet ontlucht.
Als de subcutane injectietechniek goed is uitgevoerd, ligt de naald los in het onderhuidse bindweefsel. De spuit kan soepel heen en weer bewogen worden. De loodrechttechniek wordt het vaakst toegepast en heeft de voorkeur, omdat deze techniek eenvoudig is.
Een prik in de bil met corticosteroïden werkt goed tegen de pijn bij heupartrose. Dat is fijn voor de patiënt én goedkoper. Tot die conclusie komt orthopeed in opleiding Desirée Dorleijn. Onlangs promoveerde zij op een studie waarbij zij het effect van de bilprik onderzocht.
Een rotatieschema zorgt ervoor dat er geen spuitplekken ontstaan. En dat is gunstig. Want van de mensen met spuitplekken heeft 39,1% onverklaarbare hypo's. Bij mensen zonder spuitplekken is dit maar 5,9%.
In het algemeen geldt: hoe dieper de diepte van de injectie, hoe langer de naald. Voor intramusculaire injecties zijn langere naaldlengtes nodig. Naaldlengtes voor intramusculaire injecties zijn meestal 7/8 tot 1-1 / 2 inch. Bij subcutane injecties is een naald van 1/2 tot 5/8 inch nodig.
Uitleg hoe u moet spuiten
De fabrikant vult de spuiten met precies de goede hoeveelheid. U moet de inhoud in zijn geheel toedienen. Bij het injecteren gaat de luchtbel in de 'stamper' zitten. De luchtbel komt hiermee als laatste bij de opening en helpt op deze manier met het leegmaken van de spuit en de naald.
Verwijder de luchtbel in de spuit niet. Deze zorgt er juist voor dat alle vloeistof kan worden geïnjecteerd. Plaats uw vingers rond de plek waar u de naald inbrengt. Zorg ervoor dat u hierbij een huidplooi oppakt!
Complicaties/Bijwerkingen
Ontstekingen op de plaats van injectie. Allergische reactie op het toegediende medicijn. Weefselbeschadiging bij patiënten die vaak geïnjecteerd worden.
- Steek de naald in één beweging in de huidplooi waarbij u de spuit rechtop houdt. De naald moet helemaal in de huid geprikt worden. - Druk de spuit rustig leeg, inclusief luchtbelletje. - Laat de naald 5 seconden in de huid zitten om te voorkomen dat er vloeistof terug loopt.
Wat houdt de regel van 5 in
Heb je het juiste medicijn? Is het de juiste patiënt/cliënt? Is dit het juiste tijdstip? Wat is de juiste wijze van toedienen?
Bij een onkundige injectietechniek kan de injectievloeistof te diep of juist niet diep genoeg geïnjecteerd worden. Dat kan leiden tot weefselschade of onbedoelde subcutane of intramusculaire injecties.
#9: Masseer de huid niet na de injectie
Er zijn aanwijzingen dat masseren van de huid na de injectie de opname van de insuline kan beïnvloeden. Daarom wordt dit afgeraden.
a Houd de spuit verticaal met de naald naar boven gericht en trek de zuiger 1 cm. terug. b Tik met de nagel de aanwezige luchtbellen naar boven. c Duw de zuiger langzaam omhoog totdat alle lucht uit de spuit is verwijderd.
Hoe moet je aspireren? Injecteer en trek daarna de zuiger van de injectiespuit langzaam vijf tot tien seconden terug. Komt er bloed? Verwijder dan de naald en de injectiespuit.
De rangeer, Z of zig-zag techniek voorkomt terugvloeien en of irritatie van geïnjecteerde vloeistof in het onderhuidse bindweefsel.
Waar nooit geïnjecteerd mag worden: - In een geopereerde buik of been. - Door vocht gezwollen injectiegebied of trombosegebied. - Lipodystrofie b.v. lipohypertrofie (verdikking van het onderhuids vetweefsel) of lipoatrofie ( putjes in het onderhuids vetweefsel).
Bij een vastgesteld vitamine B12 tekort kan het geven van vitamine B12 injecties een advies zijn van de huisarts. Deze injectie wordt bij voorkeur in de been- of bilspier gespoten. Daar vindt een langzame afgifte van dit micronutriënt plaats aan het bloed en doordrenkt zo behoeftige cellen van cobalamine.
Het voorgeschreven medicijn wordt (zo nodig) opgelost en opgetrokken in een spuit. Vervolgens wordt het medicijn loodrecht in een spier gespoten.
Insuline kan beter niet worden gespoten in moedervlekken in verband met risico op 'activeren'. Ook kan beter niet in verlamde ledematen worden gespoten, aangezien de doorbloeding daar doorgaans minder goed is. Bij het toedienen van insuline is het van groot belang om de plaats van injectie per keer te wisselen.
Voor een intramusculaire injectie geldt dat er maximaal vijftien millimeter vloeistof mag worden ingespoten. Bovendien moet rekening worden gehouden met de algemene lichamelijke toestand van de zorgvrager.
Maximaal 2 ml/ toediening !