Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp, alleen wanneer een zin uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Een lijdend voorwerp is vaak een zelfstandig naamwoord (huis, kind, Mees).
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Een lijdend voorwerp bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord. Niet in iedere zin staat een lijdend voorwerp. In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Het meewerkend voorwerp is dan ook meestal een levend wezen of een instelling. Een meewerkend voorwerp komt in normale teksten dan ook niet zo vaak voor. In een zin met een meewerkend voorwerp gaat er iets (lv) van de een naar de ander.
Zoek eerst het gezegde en het onderwerp. Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van. Als er een antwoord op je vraag is dan is dat het lijdend voorwerp.
Ga in je tekst op zoek naar zinnen met een vorm van worden of zijn en een voltooid deelwoord. Vraag je af: wie doet hier wat? Soms moet je dat zelf uit de context opmaken, soms staat er een door-bepaling in de zin met degene die iets doet. Maak van de handelende persoon het onderwerp.
Soms is er in de zin geen lijdend voorwerp aanwezig, maar wel een meewerkend voorwerp. Dat is in twee situaties het geval: als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft en als je te maken hebt met een lijdende (of passieve) zin.
Een zinsdeel kan nooit tegelijkertijd een lijdend voorwerp zijn en onderdeel van het naamwoordelijk gezegde zijn. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde. Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp.
Als het lijdend voorwerp een aanwijzend voornaamwoord is en het meewerkend voorwerp een zelfstandig naamwoord(groep), kan het meewerkend voorwerp zowel voor als achter het lijdend voorwerp staan. Ik heb mijn man dat verteld. Ik heb dat mijn man verteld.
3. Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde?
Je kunt het lijdend voorwerp vinden in drie stappen. Eerst zoek je het onderwerp in de zin. Vervolgens zoek je het gezegde in de zin. Ten slotte stel je jezelf de vraag: wie of wat + het onderwerp + het gezegde?
een handelend voorwerp zegt door wie iets gebeurt. Dit hebben we ook in het Nederlands. De appel wordt opgegeten door jou door jou = HV in het Latijn: een HV staat altijd in het passief +abl een voorbeeld moet je aan je leerkracht vragen aangezien ik geen voorbeelden zelf heb gekregen!
Een zin kan een lijdend voorwerp bevatten, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
In een passieve zin duidt het grammaticale onderwerp niet de handelende persoon aan, maar de zelfstandigheid die in de corresponderende actieve zin de functie van lijdend voorwerp vervult (het logische lijdend voorwerp). Een passief deelwoord heeft dezelfde vorm als een voltooid deelwoord.
Een meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat meewerkt aan een handeling. Vaak gaat het om een persoon, maar een meewerkend voorwerp kan ook een ding zijn. Er kan maximaal één meewerkend voorwerp in en zin staan, maar niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.
Het meewerkend voorwerp kan je tegenkomen in zinnen waarin staat dat iets aan iemand wordt verteld, gegeven, gestuurd, etc. De persoon aan wie iets wordt verteld/gegeven/gestuurd/etc., wordt het meewerkend voorwerp genoemd. Stel jezelf de volgende vraag: (aan/voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel. Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin.
Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel hoort bij het gezegde van de zin. Voorbeelden zijn: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op. Vaak hebben voorzetselvoorwerpen een figuurlijke betekenis.
Bijna alle zinnen bevatten een onderwerp. Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet. Het onderwerp hangt altijd samen met de persoonsvorm. In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp.
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. Om het meewerkend voorwerp te vinden is het belangrijk dat je de zinsdelen in de juiste volgorde ontleedt.
Kan ik aan iemand iets dromen? Nee, dus dromen kan geen meewerkend voorwerp bij zich hebben. Om een gevoel te krijgen bij de naam meewerkend voorwerp: dit zinsdeel werkt mee met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp is degene die iets krijgt of van wie iets wordt afgenomen.
Misschien ben je de term COD wel eens tegen gekomen? Dit staat gelijk aan wat in het Nederlands het lijdend voorwerp (COD) is. Het is in het Frans belangrijk dat je het COD in de zin kan herkennen omdat je andere vormen van het persoonlijk voornaamwoord gebruikt dan bij het meewerkend voorwerp (in het Frans het COI).
De term 'lijdende vorm' duidt een werkwoordelijk gezegde aan dat bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn in combinatie met een voltooid deelwoord, bijvoorbeeld De tekst wordt geschreven of De kaarten zijn geschud.