Participe passé is de Franse benaming voor het voltooid deelwoord. Het komt voor in de passé composé en veel andere tijden. Voor het voltooid deelwoord gelden de volgende regels: Regelmatige werkwoorden op -er → er wordt é.
De passé composé bestaat uit twee verschillende delen. Namelijk een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord. Deze vorm lijkt op de Nederlandse voltooid tegenwoordige tijd, die bestaat ook uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord: Ik ben naar huis gefietst.
Wanneer GEBRUIK je de passé composé? We gebruiken le passé composé gewoonlijk om een actie in het verleden te verwoorden. individuele gebeurtenis Hier, j'ai rencontré l'amour de ma vie. voltooide actie.
1. Wat is de participe passé? De participe passé is het voltooid deelwoord en maakt deel uit van samengestelde werkwoordstijden. Die tijden bestaan uit een hulpwerkwoord (avoir of être) en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
Net als in het Nederlands, bestaat de passé composé uit twee werkwoorden: een hulpwerkwoord avoir (hebben) of être (zijn) en het voltooid deelwoord.
Bij het maken van een passé composé gebruik je altijd een vervoeging van être of avoir.
Bij le participe présent gaat het echt om iets dat nu, op dit moment, plaatsvindt. Je herkent le participe présent aan de uitgang op -ant. Je vormt le participe présent door de nous-vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd te nemen -ons +ant.
In de passé simple worden werkwoorden eindigend op –ER (chanter zingen, terminer afmaken, aller gaan) als volgt vervoegd: -ai, -as, -a, -âmes, -âtes, -èrent. Ce jour-là, Victor se leva tôt Op die dag stond Victor vroeg op. Opmerking: Bij werkwoorden eindigend op –GER moet een e voor de uitgang worden geplaatst.
Le passé composé is de werkwoordsvorm die we in het Nederlands kennen als de voltooid tegenwoordige tijd. Een voorbeeld hiervan in het Nederlands is bijvoorbeeld: “Ik heb gelopen.” Zoals je in dit voorbeeld kunt zien bestaat de voltooid tegenwoordige tijd uit twee werkwoorden: “heb” en “gelopen”.
De imparfait gebruik je als je een beschrijving in het verleden geeft of als je een gebeurtenis of een gewoonte noemt. Bijvoorbeeld: 'De zon scheen'. In het frans is dit: 'Le soleil brillait'. De passé composé gebruik je meer als je het hebt over een actie in het verleden.
Bij de volgende werkwoorden wordt daarom altijd être gekozen: · aller (gaan) : Je suis allé. · arriver (aankomen) : Il est arrivé. · entrer (binnenkomen) : Tu es entré · naître (geboren worden) : Vous êtes né.
De plus-que-parfait is de voltooid verleden tijd in het Frans. Net als de passé composé, is de plus-que-parfait een samengestelde tijd. Het wordt gevormd door middel van het hulpwerkwoord 'avoir' of 'être'. De plus-que-parfait geeft aan dat de handeling zich afspeelt voor de passé composé, imparfait of passé simple.
De voltooid verleden tijd wordt gebruikt in contexten die zelf al in het verleden spelen, en dan specifiek om een gebeurtenis aan te duiden die in een nog verder verleden heeft plaatsgevonden. (13) Ik ben vanmorgen uitgegleden. Het had namelijk geijzeld. (14) Vorig jaar woonde haar vader nog in Gent.
Er zijn echter twee groepen uitzonderingen: 1) Alle wederkerende werkwoorden worden met être ('zijn') vervoegd. 2) Er is een groep uitzonderingen die ook met être vervoegd worden (het 'être-huis' of in het Frans: La 'maison d'être'). De meeste werkwoorden in deze groep drukken een beweging uit.
Het imparfait is de werkwoordstijd (tempus) die in het Frans wordt gebruikt voor de onvoltooid verleden tijd. Hij wordt dus gebruikt om te zeggen hoe iets vroeger was of dat men iets vaak deed.
Maar hoe vorm je nu de futur simple? Stap 1: je neemt de infinitief (*) als stam: chanter.
Bij regelmatige werkwoorden wordt de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd gevormd door de infinitief + de uitgangen -ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont. Je vous téléphonerai bientôt. Ik zal u binnenkort bellen. Quand je serai grand, je serai chanteur.
We tonen je de verschillende vormen van de verleden tijd (l'imparfait, le passé composé), de tegenwoordige tijd (l'indicatif présent, l'impératif présent, le conditionnel présent) en de toekomstige tijd (le futur simple, le futur proche).
De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die: iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.”