– In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij.
U is een persoonlijk voornaamwoord, de beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud. In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam (vind). Je krijgt dan: u vindt. Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister?
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -t of -d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d. Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t.
Wat vind/vindt jij daarvan? Is dat met dt? De klassieke dt-fout. Bij hij/zij/jij schrijf je dt.
In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt.
Als het gaat om de hij-/zij- of het-vorm schrijf je -dt. (Let op: er komt nooit -dt achter een werkwoord, alleen een -t. De -d staat er al, omdat de stam van het werkwoord eindigt op een -d. Er komt dus alleen een -t achter de -d die er al staat.)
Onthouden als je geen dt-fouten meer wilt maken
Jij/je/u/hij/het eindigt nooit op een -d, want er komt altijd een -t achter. Het gebruik van -dt komt alleen voor in de tegenwoordige tijd. Voeg een -t toe als je die ook hoort bij het controlewoord (smurfenregel).
Bepaal eerst de stam van het werkwoord (dit is het hele werkwoord zonder de uitgang -en), in dit geval dus 'lunch'. Eindigt deze (of strikt genomen: de klank hiervan) op een van de medeklinkers die voorkomen in 't kofschip (t, k, f, s, ch, of p)? Dan schrijf je verleden tijd en voltooid deelwoord met een t.
Bij je of jij komt er een t achter als je of jij vóór het werkwoord staat. Je wordt beter in taal. Jij landt niet 's nachts, toch? Je redt het wel.
U is een persoonlijk voornaamwoord, de beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud. In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam ( vind ). Je krijgt dan: u vindt, Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister?
De juiste schrijfwijze is in nagenoeg alle gevallen stam + t. In het geval van gebiedende wijs is Vind u correct.
het vindt plaats, ze vinden plaats. … dat het plaatsvindt, ze plaatsvinden. het vond plaats, ze vonden plaats.
Als het onderwerp van de zin u is, komt er in de tegenwoordige tijd altijd een t achter de stam van het werkwoord. Dus: 'Waar vindt u ons?' is juist.
vindt - Werkwoord 1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vinden ♢ Jij vindt 2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vinden ♢ Hij vindt 3. verouderde gebiedende wijs meervoud van vinden ♢ vindt!
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Beide spellingen zijn correct, maar er is een verschil in grammaticale structuur en daardoor ook in betekenis. Wie vind je het best? is correct als je het onderwerp is. Je is dan vervangbaar door jij.
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Twijfel je of een voltooid deelwoord op een 't' of op een 'd' moet eindigen? Probeer het dan te vervoegen, zoals in deze voorbeelden: voltooid/voltooit: 'ik voltooide' is met een 'd', dus 'voltooid' eindigt ook op een 'd'. geleefd/geleeft: 'ik leefde' is met een 'd', dus 'geleefd' eindigt ook op een 'd'.
Tegenwoordige tijd: Ik brand (stam) Hij brandt (stam + t) Wij branden (hele werkwoord) Verleden tijd: Ik brandde (stam + de, het is niet 'ik brande' omdat de stam 'brand' is en niet 'bran') Hij brandde (stam + de) Wij brandden (stam + den) Voltooid deelwoord: Het vuur heeft gebrand.
Het is 'hij vond' (en niet 'hij vondt).
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
Het is namelijk niet 'verkoopster gevraagt' (met een t) maar 'verkoopster gevraagd' (met een d). Die fout ontstaat omdat je het verschil niet hoort in de uitspraak van de d of de t aan het einde van een woord.