Dus kan als voegwoordelijk bijwoord en als nevenschikkend voegwoord worden gebruikt. Als dus als bijwoord vóór de persoonsvorm staat, komt het onderwerp door
Voegwoorden zijn en, maar, want, dat, omdat etc. Het zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden. Als je twee of meer gelijkwaardige zinnen met elkaar wilt verbinden, gebruik je een nevenschikkend voegwoord (en, maar, want).
– Na het voegwoord “dus” staat het gevolg van de zin die voor het voegwoord “dus” staat. – Het onderwerp (=wie) en de persoonsvorm (=het vervoegde werkwoord, wat doet “wie”) staan beide na elkaar, direct achter het voegwoord “dus”. Voorbeeld: Ik moet thuis nog veel dingen doen, dus ik ga nu snel naar huis.
Een voegwoord is een woord dat twee korte zinnen, woordgroepen of woorden aan elkaar koppelt. Hij voegt de zinnen dus eigenlijk samen. Vandaar ook de naam. Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes.
Andere voegwoorden aan het begin van een zin
Hetzelfde geldt trouwens voor de woorden 'maar', 'of', 'dus' en 'want'. Ook met deze voegwoorden kun je een zin beginnen.
Dus kan als voegwoordelijk bijwoord en als nevenschikkend voegwoord worden gebruikt. Als dus als bijwoord vóór de persoonsvorm staat, komt het onderwerp door inversie na de persoonsvorm. Bij het voegwoord is er geen inversie. Dat grammaticale verschil houdt geen verschil in betekenis in.
Ook als er sprake is van twee hoofdzinnen die door de voegwoorden maar, want, of, noch (dus, echter) één zin vormen, dan alleen een komma zetten als die zin lang is.
FAQ – voegwoord
Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, en voegwoorden geven ook aan wat het verband is tussen twee zinnen. Voorbeelden van voegwoorden zijn: 'maar', 'want', 'omdat', 'doordat', 'en', 'dus' en 'of'.
Er zijn verschillende soorten verbanden mogelijk. De meestvoorkomende 'verbindende' voegwoorden zijn dat en of. Ze hebben geen echte betekenis, maar alleen een verbindende functie.
Een nevenschikkend voegwoord staat daarom altijd tussen de deelzinnen in, en zou niet aan het begin van de zin kunnen staan. Enkele voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: en, noch, alsmede, alsook, maar, doch, of, ofwel, dan, want, dus.
dus - Voegwoord 1. om die reden, daarom (signaalwoord) ♢ Het is mooi warm weer, dus trek ik geen trui aan. ♢ Hij had goed en hard gestudeerd, dus was hij niet bang voor zijn examen.
Zelfstandige naamwoorden (zoals maanden) kunnen twee types van bijzinnen bij zich hebben, die erg op elkaar lijken: een bijzin ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord (die of dat) of een bijzin ingeleid door een onderschikkend voegwoord (dat).
Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn dat (zoals in Ik zag dat de trein vertraging had), of (zoals in Ik weet niet of de trein vertraging heeft), terwijl, om, omdat, doordat, zodat, zodra, als, toen, hoewel, tenzij, voor zover.
Tik geen komma na een korte hoofdzin of na een 'gewoon' eerste zinsdeel. Zet wél een komma bij zinnen die beginnen met voegwoorden als maar, omdat, want, hoewel en als de zin begint met een bijzin.
Als verbindingswoorden treden voegwoorden (zoals maar, als, omdat) en bijwoorden (zoals toch, namelijk, daarna) op, maar ook bepaalde vaste combinaties en formuleringen (zoals in elk geval, dat wil zeggen) kunnen als verbindingswoorden worden beschouwd.
Het voegwoord zodat wordt gebruikt om een gevolg uit te drukken. De betekenis is 'met als gevolg dat'. Het regende de hele dag onophoudelijk, zodat de wedstrijd afgelast moest worden.
Als voegwoord van vergelijking (of van modaliteit) is in de standaardtaal zoals gangbaar.
De combinatie ook al wordt in z'n geheel tot de toegevende voegwoorden gerekend. Ook al is dus vergelijkbaar met hoewel, maar gedraagt zich anders. Vergelijk: Hoewel hij de details niet begrijpt, kan hij het plan toch goed verkopen.
Voegwoorden zijn woorden die zinnen of woorden 'aan elkaar voegen'. Bekende voegwoorden zijn: als, maar, omdat, en, …. Voegwoorden leggen een verband. Het voegwoord maakt duidelijk wat de betekenis van de zin is.
Het nevenschikkend voegwoord noch wordt gebruikt in een ontkenning. Het betekent 'niet ... en ook niet ...'. Noch kan als reeksvormer gebruikt worden: het kan herhaald worden voor elk lid van de nevenschikking.
Mits is in de standaardtaal een onderschikkend voegwoord. De gewone constructie na mits is dus een bijzin.
Het verschil met een 'voegwoord' is dat een voegwoord altijd alleen tussen de zinnen in kan staan (of soms ook vooraan de zin), het voegwoordelijke bijwoord kan op meerdere plekken staan. - Het was een comfortabele vlucht, totdat er turbulentie kwam.
Vóór voegwoorden als hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl kun je meestal het best een komma plaatsen: Zij vertelde het aan iedereen, hoewel de informatie vertrouwelijk was.
Een bijzin in een bijzin hoort tussen twee komma's. Een beknopte bijzin hoort ook tussen twee komma's. Als de zin erg lang is komt tussen een beknopte bijzin en een hoofdzin een komma. Dit is ook het geval als het werkwoord uit de bijzin naast de persoonsvorm van de hoofdzin komt te staan.