Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is. Een bijzin kan dus nooit op zichzelf staan (vandaar de naam bijzin).
In een hoofdzin staat de persoonsvorm helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel. In een bijzin staat de persoonsvorm niet vooraan, maar juist achteraan (helemaal achteraan of als een van de laatste woorden).
Hoofdzinnen zijn zelfstandige zinnen, bijzinnen zijn afhankelijke zinnen: Gijs spreekt perfect Engels. (hoofdzin) Gijs, die tweetalig opgevoed is, spreekt perfect Engels.
Een hoofdzin is een volledige zin die geen bijzin is, die dus geen onderdeel van een andere zin is. In een hoofdzin staat de persoonsvorm vooraan in de zin, op de eerste of tweede plaats.
Omschrijving. Een bijzin (ook wel afhankelijke of ondergeschikte zin) is een zin die een zinsdeel kan zijn in een zin of een onderdeel van een zinsdeel. Een algemeen kenmerk van bijzinnen is dat ze een woordvolgorde hebben waarbij de persoonsvorm achteraan staat.
Voegwoorden. Behalve het ontbreken van een onderwerp en persoonsvorm, is er nog een groot verschil tussen de beknopte bijzin en 'gewone' bijzinnen: het voegwoord waar je de bijzin mee begint. Gewone bijzinnen beginnen bijvoorbeeld met omdat, zodat, doordat, terwijl, enz.
Een bijzin is een is een zin die een zinsdeel kan zijn of een onderdeel van een zinsdeel. Een kenmerk van een bijzin is dat de persoonsvorm achteraan staat. Een voorbeeld van een hoofdzin met een bijzin is: 'Xiao, die tweetalig opgevoegd is, speekt perfect Nederlands'.
Indien de hoofdzin wordt voorafgegaan en/of gevolgd door een of meer bijzinnen, wordt de hoofdzin zonder de bijzin(nen) de "rompzin" genoemd en is het geheel een samengestelde zin: (2) Toen zij binnenkwamen (bijzin 1), zag de man (rompzin) die er al eerder was geweest (bijzin 2) dat er iets was veranderd (bijzin 3).
Je kind kan een hoofdzin herkennen door naar de persoonsvorm te kijken. In hoofdzinnen staat de persoonsvorm namelijk vaak helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel. Wat is een bijzin? Een bijzin is een zin die niet kan bestaan zonder een hoofdzin en komt daarom alleen voor in samengestelde zinnen.
Een enkelvoudige zin is in de ontleding een zin die uit een hoofdzin zonder bijzinnen bestaat. Een enkelvoudige zin heeft nooit meer dan één gezegde en is het tegenovergestelde van een samengestelde zin. De man kwam de kamer binnen.
Bijzinnen zijn zinsdelen van de overkoepelende hoofdzin en kunnen de functie hebben van: onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, en een deel van het naamwoordelijk gezegde.
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. De persoonsvorm is een werkwoord, dus deze zit altijd in het gezegde.
Nevenschikking= zinnen uit de samengestelde zin zijn gelijk aan elkaar. - Ze kunnen beide voorkomen als losse zin.
Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin, en heeft maar één persoonsvorm, bijvoorbeeld: 'Lisa kijkt naar het journaal. ' Een samengestelde zin bestaat uit meerdere hoofdzinnen of heeft een of meer bijzinnen. Elke deelzin heeft een eigen persoonsvorm.
Voorbeelden van zinsdelen zijn het onderwerp, het lijdend voorwerp en het gezegde. Voorbeelden: (1) [De opgeschoten jongens (= onderwerp)] [slenteren (= gezegde)] [de hele dag (= bijwoordelijke bepaling van tijd)] [langs de straat (= bijwoordelijke bepaling van plaats)].
Een voegwoord is een woord dat woorden, woordgroepen of deelzinnen die grammaticaal een gelijkwaardige functie hebben, met elkaar verbindt, of een woord waarmee een bijzin wordt ingeleid. Nevenschikkende voegwoorden staan tussen woorden, woordgroepen en deelzinnen die grammaticaal een gelijkwaardige functie hebben.
Wiens en wier betekenen 'van wie'. Wiens wordt gebruikt om te verwijzen naar een mannelijke persoon enkelvoud, wier om te verwijzen naar een vrouwelijke persoon enkelvoud en naar een meervoud. De man wiens fiets werd gestolen. De vrouw wier fiets werd gestolen.
In termen van redekundige ontleding bevat een zin normaal gesproken altijd een onderwerp en een gezegde (samen ook wel de zinskern genoemd) en vaak ook een lijdend voorwerp. De zin drukt dan door middel van het werkwoord bijv. een actie uit, die door het onderwerp wordt uitgevoerd.
De kernzin van een alinea is de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat. Vaak is de eerste zin van de alinea de kernzin, maar ook de tweede zin of de laatste zin van de alinea kan kernzin zijn. Een enkele keer staat de kernzin in het midden van de alinea.
Als je er een gewone bijzin van maakt, moet het onderwerp verwijzen naar dezelfde persoon/ zaak als het onderwerp uit de hoofdzin. Hard lopend werden de boeven door de politie in de gaten gehouden. Terwijl de boeven (onderwerp) hard liepen, werden de boeven (onderwerp) door de politie in de gaten gehouden.
Samengestelde zinnen hebben meer dan één vervoegd werkwoord en zijn samengesteld uit meer dan één zin: Ik ga slapen, want ik ben moe. Ik weet zeker dat het morgen mooi weer wordt.
Als wordt in bijzinnen onder andere gebruikt als onderschikkend voegwoord van tijd. Het betekent dan 'op het moment dat' en kan worden vervangen door het formelere voegwoord wanneer. Als wordt ook gebruikt als onderschikkend voegwoord van voorwaarde.
Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp, persoonsvorm en gezegde. Als je er een gewone bijzin van maakt, moet het onderwerp van deze bijzin hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dit niet het geval is, krijg je een foutieve beknopte bijzin.
In het Nederlands en Duits staat in een bijzin meestal het onderwerp vooraan en de persoonsvorm achteraan (SOV-woordvolgorde). Dit is in deze twee talen het belangrijkste verschil tussen een bijzin en een hoofdzin waarin de SVO-woordvolgorde als de standaardnorm geldt: .