De oplosbaarheid van een stof in een oplosmiddel wordt bepaald door het evenwicht tussen de intermoleculaire krachten van het oplosmiddel, de op te lossen stof en de verandering in entropie als gevolg van het oplossen.
De stof waarin wordt opgelost heeft het oplosmiddel. Bij de oplosbaarheid kijk je naar de maximale hoeveelheid stof die je kunt oplossen in een oplosmiddel. Als in een oplosmiddel de maximale hoeveelheid stof is opgelost is de oplossing verzadigd. Er kan dan niet meer van de stof worden opgelost in het oplosmiddel.
De oplosbaarheid van een stof in water is de massaconcentratie van de stof in een verzadigde oplossing in water bij een gegeven temperatuur. De oplosbaarheid in water wordt uitgedrukt als de massa van opgeloste stof per volume van de oplossing. De SI-eenheid is kg/m3 (g/l kan ook worden gebruikt).
Als je weet dat een stof hydrofiel is, weet je dus dat het kan oplossen in water. Daarnaast weet je ook meteen dat hydrofiele stoffen met elkaar kunnen oplossen. Polaire stoffen lossen namelijk goed op met polaire stoffen.
Het oplosbaarheidsproduct is een evenwichtsconstante die specifiek is voor een bepaald zout. Het is het product van de activiteiten van de aanwezige ionen in een verzadigde oplossing van het zout. Voor een zout MaXb dat in water dissocieert in a ionen Mb+ en b ionen Xa-, volgens: MaXb → aMb+ + bX.
Een oplossing is een homogeen mengsel van twee of meer moleculair verdeelde stoffen, waarbij een van de stoffen - het "oplosmiddel" - in veel grotere hoeveelheden aanwezig is dan de andere - de "opgeloste stoffen". Een stof is opgelost als de stof en het oplosmiddel een homogene eenheid zijn.
Een zuivere stof kun je het beste herkennen aan hoe de stof kookt of smelt. Als de stof kookt of smelt bij één vaste temperatuur, weet je dat het om een vaste stof gaat. Als een stof een zogeheten kooktraject of smelttraject heeft, is de stof onzuiver. We hebben het dan over een mengsel.
Een stof is vast als de temperatuur onder het smeltpunt ligt. Een stof is vloeibaar als de temperatuur tussen het smeltpunt en het kookpunt ligt en een stof is gasvormig als de temperatuur boven het kookpunt ligt (zie de onderstaande afbeelding).
Het natrium ondergaat zodra het in contact komt met water een zeer exotisch proces: een Coulomb-explosie. Opnames van onder de waterspiegel, 0,35 milliseconde nadat de druppel het wateroppervlak raakt.
Voorbeelden van hydrofobe stoffen zijn vetten en oliën, deze zijn per definitie hydrofoob. De oorzaak dat hydrofobe stoffen niet met hydrofiele stoffen mengen, heeft te maken met de polariteit van een molecuul. Hydrofobe stoffen zijn apolair, daardoor kunnen ze niet goed mengen met water, want dat is polair.
oplosbaar - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: op-los-baar 1. wat in water op te lossen is ♢ suiker is in water oplosbaar 2. wat opgehelderd of ontcijferd kan worden ♢ deze puzzel is echt wel oplo...
3 slecht oplosbaar zijn zouten van: F-, SO32-, CO32-, S2-, PO43-, CN-, SiO32-, OH-.
Ontvetten met azijn
Een azijnoplossing helpt je dat vet schoon te maken op een natuurlijke manier: Maak een oplossing van 1 deel (schoonmaak)azijn op 4 delen water. Laat de oplossing 5-10 minuten op de vetvlekken inwerken. Spoel het af met schoon water.
In het geval van keukenzout vermengd met water worden de Na- en Cl-atomen, oorspronkelijk gebonden in de vorm van kristallen, opgelost door de watermoleculen. Water is een oplosmiddel. De oorzaken zijn elektrostatisch van aard.
De polariteit van moleculen kun je bepalen door naar de ruimtelijke structuur te kijken. Als moleculen symmetrisch zijn worden de ladingen onderling opgeheven. Het molecuul is dan apolair. Als een molecuul niet symmetrisch is worden de ladingen niet opgeheven en krijg je een polair molecuul.
Aan beide zijkanten van de stof zit een rand van ongeveer 1 cm met hele kleine gaatjes. Dit randje heet zelfkant. De breedte van de stof wordt gemeten van zelfkant tot zelfkant. De meest gangbare maten voor stof zijn 90 cm, 110 cm en 150 cm breed.
De overgang van vaste stof naar vloeistof noemt men smelten, die van vloeistof naar gas verdampen. Andersom wordt de overgang van gas naar vloeistof condenseren genoemd, en van vloeistof naar vaste stof stollen. Het is voor sommige stoffen onder bepaalde condities mogelijk om de vloeistoffase over te slaan.
Textiel staat letterlijk voor geweven stof en is er in twee varianten: natuurlijk en synthetisch. Bij natuurlijke vezels zijn er ook twee mogelijkheden: dierlijk en plantaardigevezels. Plantaardige vezels zijn katoen, linnen en jute. Dierlijke vezels zijn kasjmier (geit), alpaca (schaap), wol (schaap) en zijde (rups).
Een oplossing kan bestaan uit stoffen die in verschillende fasen zijn. Het kan bijvoorbeeld een vaste stof in vloeistof zijn, vloeistof in vloeistof, gas in vloeistof of gas in gas. Het ziet er meestal helder uit, maar soms is het gekleurd.
Een zuivere stof bestaat uit één soort atomen of moleculen, en heeft daardoor een aantal specifieke, constante stofeigenschappen, zoals smeltpunt, kookpunt en oplosbaarheid (in water bijvoorbeeld).
Alle elementen staan in BINAS tabel 39. De zuivere stof water is een ontleedbare stof of een verbinding. De zuiver stof water is opgebouwd uit moleculen H2O.
Zand en water vormen een suspensie – een heterogeen mengsel. Zand is niet oplosbaar in water.
Zout lost goed op in waterhoudende vloeistoffen als azijn en citroensap, maar niet in olie.