Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d. Ook staat er een hulpwerkwoord in de zin (een vorm van “hebben” of “zijn”).
Hierbij is het voltooid deelwoord meestal opgebouwd uit ge + ik-vorm (tegenwoordige tijd) + t of d. als het werkwoord eindigt op 'ten', 'ken', 'fen', 'sen', 'chen', 'pen' of 'xen': pletten - (ik plette) - ik heb geplet * zweten - (ik zweette) - ik heb gezweet *
Voorbeeld: lopen
De verleden tijd van lopen is 'liep'. De klank van dit woord verandert, vandaar dat we spreken van een sterk werkwoord. Het voltooid deelwoord is 'gelopen'. Zoals je ziet begint het voltooid deelwoord hier met 'ge-' en eindigt het op '-en'.
Een voltooid deelwoord begint meestal met ge-, maar ook vaak met be-, ver- of ont-. Een voltooid deelwoord eindigt op: -d (regelmatig) -t (regelmatig)
Een bekend ezelsbruggetje om te achterhalen of een voltooid deelwoord met d dan wel met t wordt geschreven, is luisteren naar de verleden tijd. Eindigt die op -de, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -d. Eindigt de verleden tijd op -te, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -t.
Het voltooid deelwoord staat meestal achter in de zin en begint meestal met -ge. ook moet er een hulpwerkwoord in de zin staan bijvoorbeeld heb. zodat je bijvoorbeeld kan zeggen ik HEB het boek GELEZEN. dan is heb het hulpwerkwoorden en gelezen het voltooid deelwoord.
Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord in de zin. Het hulpwerkwoord is het woord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. De persoonsvorm dus! De meeste voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben en worden.
Wanneer gebruik je een voltooid deelwoord? Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.
De verleden tijd van schaven is 'schaafde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft geschaafd'.
Bij sterke werkwoorden schrijf je het voltooid deelwoord vaak als ge + hele werkwoord.
Het voltooid deelwoord van het werkwoord kunnen is gekund. Gekunnen* komt soms voor, maar die vorm is geen standaardtaal. Vervoeging: ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen.
Als we de regel van 't kofschip op verhuizen toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd; de stam is immers [verhuiz]. Het voltooid deelwoord van verhuizen is verhuisd.
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijf je zo kort mogelijk. Je laat zien dat 'gemaaide' iets zegt over het gras, het voltooid deelwoord wordt zo als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Vervolgens laat je zien dat je deze woorden zo kort mogelijk schrijft, meestal komt er alleen een ~e achter de woorden.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is.
Verhuist is goed in bijvoorbeeld 'Volgende maand verhuist Katrien naar Norg. ' In 'Katrien is verhuisd naar Norg' is verhuisd goed. Verhuisd is een voltooid deelwoord. In dat voltooid deelwoord komt de d terug van de verleden tijd verhuisde.
Het voltooid deelwoord kan op verschillende manieren gevormd worden. Vaak wordt het voorvoegsel ge- voor de stam van het werkwoord geplaatst en komt er een d of t achter. Soms komt de uitgang -en achter de stam.
In de voltooide tijden is zowel het voltooid deelwoord begonnen als de infinitief beginnen correct. Ze is maandag begonnen / beginnen te werken.
Een voltooid deelwoord betekent dus dat er een actie heeft plaatsgevonden die ook al afgerond is. De actie vond in het verleden plaats. Bijvoorbeeld: 'Zij heeft gemorst' en 'Ik heb gerend'. Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont- en eindigt op –d, -t of –en.