Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een bezit aangeeft. Het vertelt van wie of wat iets is. Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden zijn: 'mijn', 'zijn', 'haar', 'jouw' en 'uw'.
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc. De vorm hangt af van: de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon. Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon.
Een voornaamwoord (of: pronomen, meervoud pronomina) is in het algemeen een woord dat naar een zelfstandigheid (iets of iemand) verwijst, bijvoorbeeld dat of zij. Daarmee onderscheidt het zich bijvoorbeeld van een zelfstandig naamwoord, dat zo'n zelfstandigheid (bijvoorbeeld boek, vrouw of Lia) noemt.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar en ons, die een relatie van bezit of herkomst uitdrukken tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader. Bezittelijke voornaamwoorden kunnen bijvoeglijk en zelfstandig worden gebruikt.
Mijn wordt afgekort tot m'n en dat wordt weer veranderd in me. Voorbeelden: Ik ga dat even aan me moeder vragen.
bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, jouw, d'r, onze. aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo'n. vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen): wie, wat, welke, wat voor een.
Wat is het verschil tussen een zelfstandig naamwoord en een voornaamwoord? Voornaamwoorden zijn woorden zoals “ik”, “zij” en “hij” die op eenzelfde manier worden gebruikt als zelfstandig naamwoorden.
Mij, met als gereduceerde vorm me, is een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands waarmee de spreker zichzelf in de voorwerpsvorm aanduidt.
Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden zijn alles, andere(n), elk, ieder, iedereen, iemand, iets.
Wederkerend voornaamwoord
Deze combinatie wordt dan als één woord geschreven: mezelf, mijzelf, jezelf, uzelf, onszelf en zichzelf.
Hij is de onderwerpsvorm van de derde persoon enkelvoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Hem is de voorwerpsvorm.
De belangrijkste onbepaalde voornaamwoorden zijn: IEMAND, NIEMAND, IETS EN NIETS. Er zijn ook uitdrukkingen zoals: DE EEN OF ANDER, WELKE OOK MAAR, DEZE OF GENE, of DIE, DIT of DAT, die ook als onbepaald voornaamwoord worden gezien.
Het onbepaald voornaamwoord elk krijgt de vorm elk als het bij een het-woord staat: elk huis, elk meisje, elk hoofdstuk. Bij een de-woord is elke de correcte vorm: elke woning, elke jongen, elke alinea. In combinatie met het de-woord mens kan de -e wegvallen. In elke / elk mens zit een verhaal.
Ook als er deel uitmaakt van een voornaamwoordelijk bijwoord (zoals erover, ermee, erin, erbij), kan het voor of na een persoonlijk of wederkerend voornaamwoord staan. In Nederland is de volgorde met er na het voornaamwoord gebruikelijker dan die met er ervoor. Ik kan er hem / hem er nog niks over vertellen.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen. Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud).
Bij een onbepaald voornaamwoord (bijvoorbeeld iedereen, men) of een vragend voornaamwoord (bijvoorbeeld wie, welke) heeft het bezittelijk voornaamwoord haar (of d'r in gesproken taal) de voorkeur als uit de context of situatie blijkt dat er alleen naar een vrouwelijk persoon of naar meer vrouwelijke personen verwezen ...
We gebruiken het bezittelijk voornaamwoord haar om naar vrouwelijke woorden te verwijzen (de regering en haar standpunt) en het bezittelijk voornaamwoord zijn om naar mannelijke en onzijdige woorden te verwijzen (de koning en zijn besluit, het comité en zijn rapport).
Als onbepaald voornaamwoord ('niet één ding, geen enkele zaak') en als bijwoord van ontkenning ('helemaal niet') is zowel niets als niks correct. Niks is over het algemeen spreektaliger of informeler dan niets. Ik begrijp er niets / niks van.
Het voornaamwoord men geeft aan dat een handeling of werking wordt verricht of ondergaan door niet nader genoemde personen. Men wordt vooral gebruikt in formele, meestal geschreven taal. Men heeft als nadeel dat het vaag en onpersoonlijk is.
De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat verwijzen naar enkelvoudige het-woorden; deze en die naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige woorden. Dit en dat kunnen ook naar een hele zin verwijzen.
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, is een mannelijk of vrouwelijk woord of een woord in het meervoud. Daar kun je naar verwijzen met de aanwijzende voornaamwoorden deze en die. Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, is een onzijdig woord.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk.