De hoofdgedachte geeft antwoord op de vraag: 'Wat is het onderwerp en wat wordt er over het onderwerp gezegd? '. Vaak kan de hoofdgedachte in één zin worden weergeven. Vaak staat de hoofdgedachte in de inleiding óf in het slot van een tekst.
De hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken. De hoofdgedachte geeft meestal in één of twee zinnen kort weer waar de tekst over gaat.
Wat wordt er in deze tekst verteld over (het nut van) sportlessen op school? Het antwoord op deze vraag vat je in één zin samen. Een goede hoofdgedachte is bijvoorbeeld: 'Zowel op de basisschool als op de middelbare school zijn sportlessen erg nuttig'.
Datgene wat er over het onderwerp wordt gezegd, is de hoofdgedachte. Je vindt de hoofdgedachte door eerst te bedenken wat het onderwerp van de tekst is en vast te stellen wat voor soort tekst het is. Als het een uiteenzetting is, moet je bedenken wat de belangrijkste informatie over dat onderwerp is.
Het kan verschillen per tekstsoort, maar de hoofdgedachte vind je vaak al vrij snel. Na enkele alinea's weet je vaak al waar de schrijver van een tekst op aanstuurt of waar de schrijver naar toe wil. Bij nieuwsberichten en artikelen in de krant zit de hoofdgedachte vaak al in de inleiding verstopt.
- je vindt de hoofdgedachte van een tekst door de vraag te stellen: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
De hoofdgedachte borduurt namelijk voort op het onderwerp. De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in een zin. Met andere woorden: de hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.
De kernzin van een alinea is de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat. Vaak is de eerste zin van de alinea de kernzin, maar ook de tweede zin of de laatste zin van de alinea kan kernzin zijn. Een enkele keer staat de kernzin in het midden van de alinea.
Om de hoofdzaak van een tekst te vinden, kijk je op zogenaamde voorkeursplaatsen. Voorkeursplaatsen voor de hoofdzaak zijn bijvoorbeeld de titel, het begin of eind van een tekst. Aan het begin van de tekst vind je het onderwerp en soms de hoofdgedachte van de tekst.
De hoofdgedachte van een beschouwing is een open vraag. De schrijver vraagt zich iets af en komt al schrijvend / denkend wel of niet tot een mening.
Oriënterend lezen
Je kijkt wat het onderwerp van de tekst is, je kijkt wie de schrijver is, je bekijkt de titel, de omslag en een eventuele inhoudsopgave en eventuele plaatjes.
Een leesstrategie is een procedure die een lezer kan inzetten om een deel van de tekst of de gehele tekst goed te begrijpen en te verwerken. Bekende leesstrategieën zijn het voorspellen van informatie, zelf vragen stellen tijdens het lezen en samenvatten of navertellen van een verhaal.
Hoofdgedachte: in 1 zin samengevat waar de tekst over gaat, het is altijd de eerste, tweede of laatste zin van een alinea Kernzin: de zin waar de belangrijkste informatie in staat Hoofdzaken: belangrijkste in 1 zin.
Wikipedia wordt niet geacht origineel werk te bevatten, als je origineel werk wilt publiceren dan moet je dat elders doen. Het zou een weerslag moeten zijn van de aanwezige kennis, net zoals een standaardwerk of een lesboek.
wat - bijwoord, voornaamwoord, tussenwerpsel 1. niet veel, niet zo erg ♢ hij is nog wat klein 1. ze hebben heel wat kinderen [nogal veel] 2.
Een hoofdzaak is iets anders dan de hoofdgedachte. De hoofdgedachte is het antwoord op de vraag: Wat wordt er in deze tekst gezegd over het onderwerp? De hoofdgedachte is één zin. Een tekst bevat daarentegen meerdere hoofdzaken.
Alle belangrijke informatie die over een onderwerp wordt gegeven, noem je hoofdzaken. Minder belangrijke dingen noem je bijzaken.
De hoofdzaken binnen uw werkzaamheden gaan gepaard met de essentie van uw baan. Deze essentie is op te delen in doelstellingen, oftewel de hoofdzaken. Al het andere zijn bijzaken. Met doelstellingen worden de essentiele taken bedoeld waardoor u uw werk succesvol kan uitvoeren.
Een goede kernzin zegt precies wát je over het onderwerp wilt zeggen. Dat betekent dat je hierin bijvoorbeeld ook duidelijk maakt of je vóór of tegen iets bent, of iets een voorbeeld of een tegenstelling is, of het over Jantje of over Pietje gaat, enz. Hij moet zo concreet mogelijk zijn.
Kernzinnen geven jou de belangrijkste informatie uit een alinea. Zo krijg je al snel een idee van waar de tekst over gaat. Kernzinnen staan vaak helemaal aan het begin of helemaal aan het einde van een alinea. Met signaalwoorden leidt de schrijver jou als lezer door de tekst heen.
Een tekst is verdeeld in alinea's. De zin die het belangrijkste (de hoofdgedachte) van een alinea weergeeft, noem je de kernzin.
In de kern wordt alle informatie over het onderwerp gegeven, verdeeld over deelonderwerpen. De kern bestaat uit een aantal alinea's. Ieder deelonderwerp omvat één of meer alinea's Het slot bestaat meestal beide uit maar één alinea waarin de schrijver de tekst afrondt.
Het onderwerp is het zinsdeel dat de zelfstandigheid aanduidt waarover het gezegde iets uitdrukt, bijvoorbeeld wie of wat de handeling verricht. Het onderwerp van de zin bepaalt ook de persoon (eerste, tweede, derde) en het getal (enkelvoud of meervoud) van de persoonsvorm.