De past simple is een Engelse werkwoordstijd die wordt gebruikt om te spreken over gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. In het Nederlands staat de past simple bekend als de verleden tijd. Het is dan ook de meest gebruikelijke vorm om het verleden te beschrijven.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
Je vormt de Past Simple door de stam van een werkwoord te pakken en daar –ed aan vast te plakken. De Past Simple van 'to work' is dus de stam (work) met –ed erachter 🡪 worked. Er zijn alleen wel een paar uitzonderingen: Als de stam eindigt op –e, komt er alleen een –d achter (to live 🡪 lived)
We gebruiken de present simple als we het hebben over: - feiten --> This book has a red color. - gewoonten --> Bart always bites his nails. - regelmatigheden --> These kids often play with each other.
Vragen = did + onderwerp + hele werkwoord
- My father played tennis last Saturday. - Heeft mijn vader afgelopen zaterdag getennist?
Om de ontkennende of negatieve vorm van de past simple te vormen, dien je een hulpwerkwoord als 'to do' te gebruiken. De verleden tijd van dit hulpwerkwoord is 'did'. Deze wordt steeds gevormd door een infinitief. Voor de negatieve vorm van de past simple gebruik je dus did+infinitief.
De present simple is een werkwoordstijd in het Engels die wordt gebruikt om te spreken over feiten, gewoontes en gebeurtenissen die regelmatig voorkomen of gepland zijn in de toekomst. In het Nederlands staat de present simple bekend als de onvoltooid tegenwoordige tijd.
We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden. We gebruiken de present continuous als het in het NU plaatsvindt. We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
Do is bij: I, you, we, you, they. Does is bij: he, she, it.
De Past Simple gebruik je vooral als je het hebt over simpele feitjes uit het verleden: je hebt toen iets gedaan (bijv. I walked home tonight). De Past Continuous benadrukt meer dat de actie een tijdje duurde; je was iets aan het doen.
Simple Past. Je moet altijd voor de Present perfect kiezen als de tijd van een handeling niet belangrijk of niet gespecificeerd is. Je moet altijd de Simple past kiezen als de bijzonderheden over de tijd of de plaats waarop een handeling plaatsvond gegeven zijn of verzocht worden.
De past perfect verwijst naar een tijd voorafgaand aan het nu. Het wordt gebruikt om duidelijk te maken dat de ene gebeurtenis plaatsvond voor de andere in het verleden. Het maakt niet uit welke gebeurtenis eerst genoemd wordt - de tijdsvorm maakt duidelijk welke het eerste plaatsvond. when I arrived in the office.
Hoe maak je de past perfect? Je maakt de past perfect met had + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord maak je bij regelmatige werkwoorden door -ed achter het werkwoord te plakken. Bij onregelmatige werkwoorden, pak je het derde woord uit het rijtje (bijvoorbeeld broken bij to break – broke – broken) .
De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die: iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.”
De past continuous beschrijft handelingen of gebeurtenissen in een tijd voorafgaand aan het heden, die in het verleden begonnen is en die nog steeds aan de gang is op het moment van spreken. In andere woorden, het beschrijft een onafgemaakte of onvolledige handeling in het verleden.
De present simple is de Engelse term voor de tegenwoordige tijd, bijvoorbeeld 'ik tover'. Die tijd heeft bijna altijd eenvoudigweg dezelfde vorm als de infinitief, behalve bij de derde persoon enkelvoud (he/she/it), waar er een -s wordt toegevoegd.
De Present Simple is de Engelse term voor de tegenwoordige tijd. Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten of regelmatigheden.
De present simple is de onvoltooid tegenwoordige tijd in het Nederlands en wordt gebruikt om een feit, een gewoonte of een regelmatig weerkerende handeling weer te geven. Vorm: het hele werkwoord. Bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it, wordt er een -s aan toegevoegd.
'To be' kan zowel als hoofdwerkwoord als als hulpwerkwoord gebruikt worden. Om te zien wat de precieze rol is van 'to be' kijk je of een vorm van 'to be' gevolgd wordt door een ander werkwoord. Als dat het geval is wordt 'to be' als hulpwerkwoord gebruikt, anders is 'to be' het hoofdwerkwoord.
De duurvorm in de verleden tijd noemen we in de Engelse taal de past continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen: Ik was aan het sporten. We waren aan het zingen. Ik stond te schreeuwen.
Past participles kunnen in het Engels worden gebruikt als bijvoeglijk naamwoorden (adjectives) om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord (noun) of voornaamwoord (pronoun). Past participles als bijvoeglijk naamwoorden Joseph threw the burned toast in the bin. The man was clearly agitated.
Een Engelse vraagzin wordt gemaakt met behulp van 'to do' en de infinitief als er slechts één werkwoord in de zin staat (hoofdwerkwoord). Afhankelijk van het onderwerp zet je 'do' of 'does' vooraan in de zin. Do I walk? Do you walk?