In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen... Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen.
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen. Onze taal kent ook scheidbaar samengestelde werkwoorden. De persoonsvorm kan in dit geval gescheiden in de zin voorkomen.
In een samengestelde zin zijn er meerdere persoonsvormen. Deze kun je vinden door de tijd van de zin te veranderen. Dus door bijvoorbeeld van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom te gaan.
In een zin zit altijd maar één onderwerp. Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp, alleen wanneer een zin uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Een lijdend voorwerp is vaak een zelfstandig naamwoord (huis, kind, Mees).
Zoals uit bovenstaande zinnen blijkt, kan het onderwerp bestaan uit een of twee woorden, maar ook uit langere constructies, zoals de zinnen 2, 3 en 5. Het onderwerp van de zin bevat een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord.
Een zin met meer dan 1 persoonsvorm noemen we een samengestelde zin, Een samengestelde zin kan bestaan uit: hoofdzinnen of uit (een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen).
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen.
Wat is het schema voor het ontleden van zinnen? Redekundig ontleden gaat altijd volgens een vaste volgorde. De volgorde ziet er zo uit: persoonsvorm – gezegde – onderwerp – lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling.
Er is altijd maar één persoonsvorm in een gewone zin (zonder bijzinnen). Om de persoonsvorm te vinden, zijn er drie mogelijkheden: de zin is niet vragend. Maak de zin vragend -> de persoonsvorm komt op de eerste plaats te staan.
De 3e persoon enkelvoud staat voor iemand of iets anders: hij, zij, het. (Ondersteun met een gebaar en wijs naar een jongen, een meisje en/of een ding in de klas.) Lees voor: Ik zal iets vertellen. Luister je goed en luistert u ook?
Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin, en heeft maar één persoonsvorm, bijvoorbeeld: 'Lisa kijkt naar het journaal.
De persoonsvorm in een zin
Vertel je kind allereerst dat de persoonsvorm altijd een werkwoord is. Leer hem daarna dat een persoonsvorm altijd bij het onderwerp in de zin hoort. De persoonsvorm geeft namelijk aan wat het onderwerp in de zin is of doet.
Vandaag zijn we in de dierentuin. Het werkwoord 'waren' is veranderd in 'zijn'. 'Waren' is de persoonsvorm. (En dus niet 'gisteren', want dit is geen werkwoord.)
De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft. De meeste infinitieven eindigen op -en, sommige op -n. Voorbeelden: lopen, werken, bidden, eten, slapen, gaan, zien, doen, zijn. Infinitieven maken deel uit van het gezegde.
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. De persoonsvorm is een werkwoord, dus deze zit altijd in het gezegde.
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd met alleen de stam van het werkwoord, de stam + t of het hele werkwoord. Meestal kun je goed horen wat je moet schrijven. Alleen als de stam op een d eindigt, moet je goed opletten, bijvoorbeeld met vinden.
' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen. Wanneer gaat Frits op vakantie? Volgende week. Hoe ga jij naar je werk?
Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin? Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is. Een bijzin kan dus nooit op zichzelf staan (vandaar de naam bijzin).
De persoonsvorm (PV) is de vorm van het werkwoord waar ik, jij, hij, enzovoorts bij hoort. De persoonsvorm heet persoonsvorm omdat er vaak een persoon bij hoort, maar er kan ook een dier of ding bij horen. In een samengestelde zin kunnen meerdere persoonsvormen voorkomen.
Een enkelvoudige zin is in de ontleding een zin die uit een hoofdzin zonder bijzinnen bestaat. Een enkelvoudige zin heeft nooit meer dan één gezegde en is het tegenovergestelde van een samengestelde zin. De man kwam de kamer binnen.
Bovenaan je brief of e-mail staat een zin die aangeeft waar je tekst over gaat. Je gebruikt een onderwerpregel zodat je lezer nog voordat hij gaat lezen in één oogopslag ziet waar de tekst over gaat of wat hem te wachten staat.
Een goede onderwerpregel stelt hem in staat om de berichten in de inbox te filteren en snel te bepalen welke interessant zijn en welke niet. Maak dus direct duidelijk wat de ontvanger aan het bericht heeft. Welk voordeel biedt u hem? Welke onmisbare informatie moet hij lezen?
Het onderwerp beschrijft een persoon of ding en het werkwoord beschrijft een actie die wordt uitgevoerd door het onderwerp. In de meeste gevallen is het onderwerp van de zin een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord.