fruit is a collective noun taking a singular verb: Fruit is good for you; The tree bears fruit (not fruits ). The plural fruits is used in talking about different types of fruit: oranges, mangoes and other fruits. vruchten dragen (ww.)
groente {de}
vegetable {znw.}
aardbei {de}
strawberry {znw.}
bewassen (ww.) ; posteren (ww.) ; fabriek (ww.) ; planten (ww.) ; poten (ww.) ; in de grond zetten (ww.) ; gewas (ww.) ; aardappelen poten (ww.) ; beplanten (ww.)
Give me the bill, please. De rekening, alstublieft. The bill, please.
raspberry {znw.}
pineapple {znw.}
dieren {meervoud}
animal {znw.}
Bij Paddleboarden (ook wel Suppen genoemd) sta je rechtop op een lang breed board en stuur je met een lange paddle. With paddleboarding (also known as supping) you stand up on a long and wide board and you steer with your paddle.
Botanisch verschil tussen groenten en fruit
Vruchten zijn de plantendelen die het zaad omringen. Zij zijn gegroeid uit het vruchtbeginsel of vanuit de basis van de bloem. Alle andere eetbare plantendelen zoals stengels, wortels en bladeren worden aangeduid als groenten.
Ananas is een grote vrucht. Dit fruit bestaat uit vele besjes die zijn samengegroeid. De ananas kan wel ruim 4 kilo en 30 cm lang worden!
veenbes zelfst. nw.
Cranberries are full of vitamins. Veenbessen zitten vol vitamines.
Vertaal room van Nederlands naar Engels
cream.
braam {de}
blackberry {znw.} blackberry bush {znw.} bramble {znw.}
Vertaal maagd van Nederlands naar Engels
virgin; Virgo; maiden.
welke? {voornaamwoord} [voorbeeld]
which one? {vnw.}