Een nevenschikkend voegwoord verbindt twee hoofdzinnen met elkaar. Deze zinnen zijn allebei even belangrijk. Bovendien staan het onderwerp en de persoonsvorm in beide zinnen vaak vooraan. Voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: 'en', 'maar', 'dus' en 'want'.
Hoofd- en bijzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door onderschikkende voegwoorden, zoals: dat, als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat, zodra, of, wat. - Hij vertelde me dat hij naar het strand zou gaan.
Een voegwoord (of: conjunctie) is een verbindingswoord dat woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar kan verbinden in een nevenschikkend of een onderschikkend verband. Voegwoorden worden dan ook onderscheiden in nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Nevenschikkende voegwoorden mogen alleen zinnen van gelijke orde met elkaar verbinden (dus alleen een hoofdzin met een hoofdzin, of een bijzin met een bijzin).
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
Nevenschikkend zijn bijvoorbeeld en, maar, of, dan (wel), dus en want. Onderschikkende voegwoorden zijn bijvoorbeeld: dat, voordat, nadat, tot, terwijl, als, toen, omdat, doordat en zodat.
Dus kan als voegwoordelijk bijwoord en als nevenschikkend voegwoord worden gebruikt. Als dus als bijwoord vóór de persoonsvorm staat, komt het onderwerp door inversie na de persoonsvorm.
ANS | 10.3.8 Voorwaardelijke voegwoorden: als, wanneer, indien, ingeval, zo; mits, tenzij, tenware.
Voegwoorden zijn en, maar, want, dat, omdat etc. Het zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden. Als je twee of meer gelijkwaardige zinnen met elkaar wilt verbinden, gebruik je een nevenschikkend voegwoord (en, maar, want).
De termen nevenschikking en onderschikking worden gebruikt om de relatie te beschrijven tussen de delen van een samengestelde zin. Bij nevenschikking gaat het om een combinatie van twee of meer hoofdzinnen. Bij onderschikking gaat het om ongelijkwaardige zinnen, vaak een hoofdzin en een bijzin.
Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin? Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is. Een bijzin kan dus nooit op zichzelf staan (vandaar de naam bijzin).
Verbindingswoorden worden ook wel stuctuuraanduiders of signaalwoorden genoemd. Ze geven het verband tussen zinnen en alinea's weer. Zij vormen het cement van je tekst en vertellen de lezer hoe de informatie in een zin samenhangt met die in de zin ervoor.
Een voegwoord 'voegt' of 'metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar. Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan. Voorbeelden van voegwoorden: en - want - of - maar - omdat - dus.
Het nevenschikkende voegwoord want verbindt twee hoofdzinnen, "Ik ga met de fiets" en "het is mooi weer". Het onderschikkende voegwoord omdat verbindt een bijzin "het mooi weer is" aan een hoofdzin "Ik ga met de fiets".
Minder komma's
De moraal: houd je ringvinger in toom. Tik geen komma na een korte hoofdzin of na een 'gewoon' eerste zinsdeel. Zet wél een komma bij zinnen die beginnen met voegwoorden als maar, omdat, want, hoewel en als de zin begint met een bijzin.
Een hoofdzin is een zin die niet als zinsdeel of zinsdeelstuk fungeert in een grotere zin. Een kenmerk van een hoofdzin is dat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats staat. Soms staat de persoonsvorm op de eerste plaats. De hoofdzin omvat ook bijzinnen.
Een komma scheidt twee verschillende werkwoordelijke gezegdes van elkaar bij een samengestelde zin. Dat betekent dat wanneer twee zinnen aan elkaar geplakt zijn, er een komma tussen staat. Dat is het duidelijkst te zien, wanneer twee persoonsvormen naast elkaar staan.
Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn dat (zoals in Ik zag dat de trein vertraging had), of (zoals in Ik weet niet of de trein vertraging heeft), terwijl, om, omdat, doordat, zodat, zodra, als, toen, hoewel, tenzij, voor zover.
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes. Een gezegde bevat namelijk alleen de werkwoorden die bij elkaar horen.
Bij een nevenschikkende zin zijn er meerdere hoofdzinnen aan elkaar vast geplakt. Je kan zo'n nevenschikkende zin op drie manieren herkennen: Je kan de zin uit elkaar halen. De zin “De man ging naar buiten, opende zijn auto en reed weg” kan bijvoorbeeld in drieën gedeeld worden: “De man ging naar buiten.
- Zodra ik mijn band opgepompd heb, fiets ik naar de speeltuin. Enkele voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat, zodra.
Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes. Je kunt zeggen: “Sam gaat naar huis. Hij is ziek.” Met een voegwoord koppel je deze zinnen aan elkaar: “Sam gaat naar huis, want hij is ziek.” Het tweede stuk van de zin geeft de reden aan van het eerste stuk.
Qua betekenis doet het het zelfde als het voegwoord, maar structureel, syntactisch functioneert het anders.
Zolang wordt aan elkaar geschreven als bijwoord in de betekenis 'ondertussen', en als voegwoord in de betekenis 'gedurende de tijd dat'. In zolang ligt de klemtoon op lang.
Toelichting. Mits is in de standaardtaal een onderschikkend voegwoord.
Want is een nevenschikkend voegwoord: in de erop volgende zin staat de persoonsvorm vooraan. Omdat is een onderschikkend voegwoord: in de erop volgende bijzin staat de persoonsvorm achteraan. Ik open het raam, want het is hier veel te warm.