de onvoltooid verleden toekomende tijd, o.v.t.t. (het futurum praeteriti): ik zou snurken, ik zou blijven; de voltooid verleden toekomende tijd, v.v.t.t. (het futurum exactum praeteriti): ik zou gesnurkt hebben, ik zou gebleven zijn.
(Voltooid Verleden Toekomende Tijd) bestaat uit: een PV die dienst doet als hulpwerkwoord: zou / zouden; een VR, nl. hebben / zijn + voltooid deelwoord van het werkwoord dat vervoegd wordt.
Het is een zogenoemd 'modaal werkwoord', wat inhoudt dat het vooral iets zegt over de intentie van de zin.
In Nederland komt gaan als hulpwerkwoord van de toekomende tijd vooral voor in spreektaal, in België is het gebruik algemener. Als gaan niet mogelijk is, gebruiken we in de standaardtaal zullen of de tegenwoordige tijd om naar de toekomst te verwijzen.
In het Nederlands heb je acht verschillende tijden: vier daarvan zijn onvoltooid en vier daarvan zijn voltooid. De voltooide tijd herken je aan het hulpwerkwoord hebben of zijn samen met een voltooid deelwoord. Verder kun je aan de persoonsvorm zien of de zin in de tegenwoordige of verleden tijd staat.
Meestal gaat het om je zult/zal of het/er zal, vaak in combinatie met maar. (1a) Het zal je kind maar wezen. (3a) Je zult maar net op die brug gereden hebben! In Nederland wordt in zulke zinnen in plaats van zal ook weleens zou gebruikt, maar een niet te verwaarlozen groep taalgebruikers keurt dat gebruik af.
Bepaal eerst de stam van het werkwoord (dit is het hele werkwoord zonder de uitgang -en), in dit geval dus 'lunch'. Eindigt deze (of strikt genomen: de klank hiervan) op een van de medeklinkers die voorkomen in 't kofschip (t, k, f, s, ch, of p)? Dan schrijf je verleden tijd en voltooid deelwoord met een t.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d. Ook staat er een hulpwerkwoord in de zin (een vorm van “hebben” of “zijn”).
de onvoltooid verleden toekomende tijd, o.v.t.t. (het futurum praeteriti): ik zou snurken, ik zou blijven; de voltooid verleden toekomende tijd, v.v.t.t. (het futurum exactum praeteriti): ik zou gesnurkt hebben, ik zou gebleven zijn.
zou + infinitief
Ik zou een auto kopen, maar ik heb het niet gedaan. Jij zou het cadeau voor Jacob kopen. Hij zou hier om 17:00 zijn, maar hij is er niet. Petra zou de afwas doen.
Beleefde vorm
Om beleefd te klinken, gebruiken we vaak zouden. Als we beleefd een verzoek doen, voegen we bovendien het bijwoord graag toe. Ik zou graag een retourtje Leiden willen. We zouden graag eens Damascus bezoeken.
Zou het geregend hebben, dan was hij niet gekomen. Als het geregend had, zou hij niet gekomen zijn. Als het geregend had, dan zou hij niet gekomen zijn. Als het geregend zou hebben, zou hij niet gekomen zijn.
Het Konjunktiv is eigenlijk de zou-vorm. Daarmee kun je ook een mogelijkheid aangeven. Bijvoorbeeld: 'Hij zou over die muur kunnen klimmen' wordt 'Er könnte über die Mauer klettern'. Het woordje 'zou' zit hier dus in het werkwoord: 'könnte' betekent 'zou kunnen'.
Is het onderwerp 'ik'? Dan schrijf je aan het eind van het werkwoord alleen een -d. Goed: Ik vind deze schoenen erg mooi. Fout: Ik vindt deze schoenen erg mooi.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij.
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -t of -d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d. Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t.
Het woord zou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Het verschil is dat bij de "zal" zin verondersteld wordt dat de persoon dit gedrag wel vaker vertoont. In de "zou" zin klinkt er meer verbazing over iets dat de persoon meestal niet als gedrag vertoont.
Het zou fijn zijn als jij me even wilt helpen. Het zou fijn zijn als jij me even wil helpen. Je wil wordt in Nederland door sommige mensen 'informeler' genoemd, met andere woorden: ze vinden het minder netjes klinken.
Tijd bestaat naar men aanneemt overal in het huidige heelal. Tijd is meetbaar en wordt gemeten in eenheden door middel van een klok. De internationaal vastgelegde SI-eenheid is de seconde.
Voor de spelling is het belangrijk om te weten dat ook deze werkwoorden in de verleden tijd slechts één vorm hebben voor enkelvoud en één voor meervoud. Het is 'hij vond' (en niet 'hij vondt). Hierop is één uitzondering, maar die is al behoorlijk aan het uitsterven: de gij-vorm heeft wel een toegevoegde t.