Vragend voornaamwoord
De belangrijkste Nederlandse vragende voornaamwoorden zijn: welk(e) (niet-menselijk of bijvoeglijk). wie, wiens en wier (menselijk). wat, wat voor een.
De vragend voornaamwoorden (ook wel vraagwoorden genoemd) die in onze taal voorkomen zijn: wie, wat, welk, welke, wat voor (een) en wiens. Het vraagwoord staat vaak vooraan de zin, maar kan ook in het midden van de zin staan.
Het kan een vragend voornaamwoord zijn (bijvoorbeeld wie, wat, welke), een vragend bijwoord (bijvoorbeeld waar, wanneer, hoe), een vragend voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld waarmee, waarvan) of het vragende telwoord hoeveel.
Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere: deze, die, dit en dat.
Wat zijn bijwoorden? Een bijwoord is een woord dat bijna altijd iets zegt over een ander woord. Bijwoorden kunnen extra informatie geven over een werkwoord, maar ook over een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord en een plaats of tijd.
Vragende bijwoorden
Traditioneel worden “waar”, “waarom”, “wanneer”, enz. als vragende bijwoorden beschouwd, ook al zouden we evengoed kunnen spreken van pronomina (en van vragende voornaamwoordelijke bijwoorden, zoals bv. voor “waarom”).
De volgende woordsoorten worden onderscheiden: werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden, lidwoorden, telwoorden, voegwoorden, voorzetsels en tussenwerpsels.
Er zijn acht soorten voornaamwoorden: persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende, betrekkelijke, vragende, onbepaalde, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden.
Als je een zin vragend maakt, komt de persoonsvorm vooraan in de zin te staan. Bijvoorbeeld: Peter bakt een taart - Bakt Peter een taart? Het woord 'bakt' komt vooraan te staan en is dus de persoonsvorm. Kijk goed naar de video en oefen vervolgens met de online oefeningen.
bijwoorden van graad: heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke. bijwoorden van plaats/richting: waarheen, hier, elders, ginds, opzij. bijwoorden van tijd: wanneer, morgen, vandaag, gisteren, binnenkort, onlangs. aanwijzende bijwoorden: daar, hier, nu.
Het zijn algemene verwijzingen, waarbij het aantal of de identiteit van iets of iemand niet nader gespecificeerd wordt. Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden zijn alles, andere(n), elk, ieder, iedereen, iemand, iets.
Een vraag is een zin die bedoeld is om informatie in te winnen, een verzoek te uiten of tot denken aan te zetten. In veel landen wordt zo'n zin op schrift beëindigd met een speciaal teken dat in het Nederlands "vraagteken" wordt genoemd. In de spreektaal stijgt de toon meestal aan het eind van de zin.
In de vragende vorm wordt in de tweede persoon enkelvoud (je/jij) geen –t toegevoegd aan de ik-vorm als de volgorde werkwoord – onderwerp is. Hierbij geldt dat de regel (geen -t) intact blijft wanneer “je” kan worden vervangen door “jij”.
Het vraagwoord waarom vraagt naar redenen, verklaringen, oorzaken, argumenten.
Bijvoeglijk naamwoord
▸ Het was alsof ik bij een onverwacht obstakel minder snel ging lopen of ik stopte zelfs helemaal totdat er iemand anders op het pad langskwam. Samen ben je sterker dan alleen, ook al was het met een onbekend 18-jarig meisje dat nog minder ervaring in de bergen had dan ik.
Persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen. Voorbeelden: Ik.
[6] telwoorden , bijv. vijf, driehonderd, zevende, weinig, beide ; [7] bijwoorden , bijv.
Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over het woord waar het bij hoort, vandaar de naam bijwoord. Bijwoorden zeggen bijna altijd iets over een ander werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een plaats of tijd.
De bijwoorden reeds en al kunnen allebei aangeven dat iets begonnen of gebeurd is op het moment van spreken, vroeger dan men zou verwachten. Reeds heeft een formeel, schrijftalig karakter.
Hard en snel zijn synoniemen in de betekenis 'zich met grote snelheid voortbewegend'. Ze worden dan als bijwoord gebruikt: (1) Je moet niet zo hard/snel rijden.
Bijwoord. ▸ Hier ging ik vanavond slapen, helemaal in mijn eentje.
Mooi is bijwoord bij het bn rode. Ik heb een mooie rode auto. Mooie zegt nu wél iets over het zn auto en is dus bijvoeglijk naamwoord.
Bijwoord. ▸ Dit zou toch niet mijn laatste nacht op aarde worden?