De verleden tijd noemen we in de Engelse taal de past simple.
De past simple is een Engelse werkwoordstijd die wordt gebruikt om te spreken over gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. In het Nederlands staat de past simple bekend als de verleden tijd. Het is dan ook de meest gebruikelijke vorm om het verleden te beschrijven.
Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc. die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn. Het is dus eigenlijk hetzelfde als de Present Simple, alleen dan in de verleden tijd!
Je vormt de Past Simple door de stam van een werkwoord te pakken en daar –ed aan vast te plakken. De Past Simple van 'to work' is dus de stam (work) met –ed erachter 🡪 worked.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. Belangrijke uitzonderingen zijn: Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter: - to bake: We baked a delicious cake yesterday.
Je gebruikt de past perfect (had + voltooid deelwoord) wanneer je meerdere momenten in het verleden bespreekt. De past perfect gebruik je dan voor dat wat het langst geleden is en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
simple past: action completed independent of other events. past participle: verb terse (usually combined with with some form of "have" or "be") indicating completion of event prior to some other event (or or the present).
Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten of regelmatigheden. Om de Present Simple te vormen, gebruik je altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld 'walk' of 'visit'), maar bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) voeg je daar nog een –s aan toe! En nu jij!
De past simple gebruik je juist vooral als je het hebt over simpele feiten uit het verleden zonder tijdsduur: je hebt toen iets gedaan ('I walked home yesterday'). Om de past continuous te vervoegen, gebruiken we een vorm van to be (was/were) + de stam van het werkwoord en voegen we hieraan -ing toe.
Om de ontkennende of negatieve vorm van de past simple te vormen, dien je een hulpwerkwoord als 'to do' te gebruiken. De verleden tijd van dit hulpwerkwoord is 'did'. Deze wordt steeds gevormd door een infinitief. Voor de negatieve vorm van de past simple gebruik je dus did+infinitief.
Vragen = did + onderwerp + hele werkwoord
- My father played tennis last Saturday. - Heeft mijn vader afgelopen zaterdag getennist?
Om de Present Simple te vormen, gebruik je altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld 'walk' of 'visit'), maar bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) voeg je daar nog een –s aan toe!
Je gebruikt de present perfect om: te zeggen dat iets in het verelden is gebeurd MAAR er staat niet bij wanneer dat gebeurd is. (staat er wel bij wanneer dat gebeurd is dan gebruik je de simple past) te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog doorgaat.
De past perfect verwijst naar een tijd voorafgaand aan het nu. Het wordt gebruikt om duidelijk te maken dat de ene gebeurtenis plaatsvond voor de andere in het verleden. Het maakt niet uit welke gebeurtenis eerst genoemd wordt - de tijdsvorm maakt duidelijk welke het eerste plaatsvond.
Functies van de Past continuous
De past continuous beschrijft handelingen of gebeurtenissen in een tijd voorafgaand aan het heden, die in het verleden begonnen is en die nog steeds aan de gang is op het moment van spreken. In andere woorden, het beschrijft een onafgemaakte of onvolledige handeling in het verleden.
'I was' is de gebruikelijke verleden tijd. Wanneer iets niet kan gebeuren of kan zijn, gebruik je 'I were'.
De Past Continuous bestaat uit twee werkwoorden: was/were & werkwoord +ing. Hij lijkt dus qua vorm erg veel op de Present Continuous, alleen staat in de verleden tijd! Je kiest eerst was/were, waarbij je de vervoegingen van het werkwoord 'to be' in de verleden tijd moet kennen.
Iets concreter: De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je voor acties die in het heden plaatsvinden, zoals permanente situaties, gewoontes en feiten. De present continuous (progressieve vorm van de tegenwoordige tijd) gebruik je niet voor permanente situaties, maar voor situaties/acties die nu bezig zijn.
De present simple is de onvoltooid tegenwoordige tijd in het Nederlands en wordt gebruikt om een feit, een gewoonte of een regelmatig weerkerende handeling weer te geven. Vorm: het hele werkwoord. Bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it, wordt er een -s aan toegevoegd.
Om de present simple te vervoegen, gebruik je de stam van het werkwoord. Dit wordt ook wel de basisvorm genoemd. Dat betekent dat het werkwoord grotendeels hetzelfde blijft, ongeacht of het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord is.
We gebruiken de present simple als we het hebben over: - feiten, - gewoonten, - en dingen die we met regelmaat doen.
Past participles kunnen in het Engels worden gebruikt als bijvoeglijk naamwoorden (adjectives) om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord (noun) of voornaamwoord (pronoun). Past participles als bijvoeglijk naamwoorden Joseph threw the burned toast in the bin. The man was clearly agitated.
Het beste antwoord
een past participle is een voltooid deelwoord.
De past participle is de vorm van een werkwoord die wordt gebruikt om voltooide tijden te maken, zoals de present perfect en de past perfect. De past participle wordt gevormd door "ge-" of "be-" voor het werkwoord te plaatsen en "-d" of "-t" aan het einde van het werkwoord toe te voegen.